Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/100

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

4 OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


en zee doorreist om bekeerlingen te maken, of de gebeden onmatig rekt en de bijeenkomsten vermenigvuldigt: — maar de godzaligheid, die uit Christus is, bouwt uw huis.” Toepasselijk eindigt de redenaar door eene tegenstelling te maken tusschen de valsche godzaligheid der dweeperij, naar hem geschetst in aren ard, in haar bronnen en in haar uitwerking, en de ware godzaligheid. Volgt gij haar, dan verwacht gij niet van de raven uw brood, dan verwacht gij het door Gods zegen op de inspanning uwer vermogens en krachten ten behoeve van uw gezin en beroep. De andere volgt een licht, hetwelk ook daarin als dwaallicht zich kenmerkt, dat het onbestendig is, gezien wordt om te verdwijnen, opflikkert om te verflauwen; gij hebt, de woorden van Jezus volgende, een licht op uw pad bij dag, eene lampe voor uwen voet bij nacht. — Hem, die aan haar zich overgeett, verkwikt geene gemoedsrust ; want heeft hij de kunst- matig gerekte folteringen op de pijnbank des berouws eindelijk doorge- staan, dan blijft hij overgelaten aan de inspraken van zijn gevoel, — voor zijne hoop heeft hij geen anker, dan hetwelk geworpen is in de bodem- looze afgronden van eigen gewaarwording. De vrees, dat hij niet in den staat der genade is, valt hem gedurig aan, verontrust zijn hart, beklemt zijn gemoed. Maar gij, op de verklaringen van Jezus bouwende, steunt op rotsen, vast geloovende, dat alle dingen dengenen, die God liethebben, zullen medewerken ten goede, en dat God niet wil, dat wij verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben. — Het hoofd van hen buige zich als eene bies, zijn gelaat worde somber, hem vliede het levensgenot, omdat hij het doet viieden, — gij wandelt langs de levensbaan met opgeheven hoofde, met de blijdschap op het gelaat, met den vrede Gods in het hart, die alle verstand te boven gaat. Het sterfbed, waartoe de dweeperij door- dringt, zal omringd worden met verschrikkingen, wanneer gij daar in den stervenden niet al die bevindingen ontdekt, op welke zij hare verwachting grondt; — maar gij legt uw hoofd neder op het Evangelie, hetwelk gij geloofd en waarnaar gij gewandeld hebt. Zoo doet gij het rusten op de meest zachte peluw, die de hemelsche Vader voor het sterfbed van zijne kinderen kan spreiden! — En nu, kinderkens! blijft in Hem, opdat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben en niet be- schaamd gemaakt worden in zijne toekomste, Amen!”

De bekende en zoo vaak door De Cock genoemde ds J. van der Linden, V.S. Predikant te Kantens, bestrijdt in zijn Bijdragen voor de zuivere Bijoelleer of het oude kleed zonder nieuwe lappen de oefeningen niet met even zooveel woorden. Het spreekt wel van zelf, dat deze geharnaste tegen- stander van de Dordtsche rechtzinnigheid, gevaar ziet in de oefeningen. Dat blijkt overduidelijk uit de woorden waarmede de derde aflevering der Bijdragen eindigt en deze dan gelezen in het licht van heel zijn be- �