Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/109

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS 81


besteden, hetzij in het voorlezen van Gods Wet en Woord, of eene stoffe van eenen regtzinnigen Predikant; of indien de bekwaamheid bij een of ander lid mogt zijn, om, naar de begeerte der gemeente, Gods Woord eenvoudiglik en bekwamelijk uit te leggen en toe te passen, zal hij zich schuldig achten, deze gave, tot stichting der gemeente, op woeker te leggen.

Art. 3. Allen en een iegelijk, welke zich tot profeteren begeeft, waartoe de Apostel de gemeente opwekt, 1 Cor. XIV, wordt ernstig vermaand, om zich nauwkeurig te onthouden van alles, wat tot het openbare predikambt behoort, als daar is: Het uitspreken van den zegen, be- diening der Sacramenten en gebruik maken der sleutelen, zullende de bevordering van Gods eer en de stichting der gemeente alleen zijn doel moeten zijn.

Art. 4. Geene gemeente zal eenig geld inzamelen voor iemand, die het woord spreekt tot stichting, of profeteert in, onder of na de Godsdienst- oefening, tot wering van eigenbaat. Ook zullen de ouderlingen eenen zoodanige niet toelaten te spreken, wanneer men eenigszins ten opzichte van zijne belijdenis of wandel in twijfel staat.

Art. 5. Het wordt aan geene gemeente vergund, eene verbindtenis met eenig persoon aan te gaan, waardoor deze zoude verpligt worden, op elken dag des Heeren de gemeente met de verklaring van Gods Woord te stichten, terwijl integendeel de ouderlingen worden ver- maand, om de lidmaten der gemeente gedurig op te wekken, om de gaven, welke hun de Heere schenkt, tot stichting der gemeente aan te wenden.”

Deze bepalingen worden in de tiende sessie nogmaals gelezen en met groote meerderheid van stemmen geheel aangenomen en vastgesteld.

De synode van Utrecht komt bij de herziening van de Dordtsche Kerkorde nog even terug op hetgeen te Amsterdam besloten was_inzake phet examen en de toelating tot het Herder- en Leeraarambt” en wel in de Verklaring namens de Nationale Synode betrekkelijk het laatste protest van ds De Cock en eenige ouderlingen. Daarin dan wordt gezegd, dat de protesteerende leden op de synode te Utrecht duidelijk te kennen gaven, dat zij meenden onder den naam van Doctoren en Professoren ook oefenaars te mogen verstaan.” De verklaring wederlegt dan deze meening. De namen dezer protesteerende broeders verklaren veel in dit protest. Het was geteekend door H. de Cock, A. Schouwenburg, D. Hoksbergen, F. A. Kok, D. D. Drukker en D. van Enk.*)

Ook de synode van Amsterdam, in ’40 gehouden, komt terug op het genoemde reglement inzake het examen tot het Herder- en Leeraarambt. De toelating toch tot dit ambt was in sommige provincies zoo geschied, dat de wettigheid van enkele dienaars betwist werd, wijl niet geschied Afecheiding ‘ �