Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/110

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

82 OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


overeenkomstig de bepalingen van de eerste synode, gehouden in ’36 te Amsterdam. Bij het onderzoek van zoodanige broeders had men de hand niet gehouden aan het besluit van Utrecht, dat het examen op de provin- ciale vergaderingen, diende te geschieden in het bijzijn van tenminste drie herders en leeraars. De synode merkte terecht op, dat ,het verkeerde hierin eigenlijk niet aan de geordende leeraars moest geweten worden, maar aan hen, door wie de ordening geschied was en van die leeraars die wel verzocht waren om tegenwoordig te zijn, doch zulks, zonder genoegzame redenen, hadden geweigerd.”

Wij bezitten geen notulen van deze eerste synodes. In de Acta van de synode van Amsterdam, gaat aan de redactie der artikelen telkens vooraf de korte weergave van het gesprokene, wat dan uitloopt op het desbe- treffende artikel. Zoo kan dan daaruit niet worden opgemaakt hoe de vaders der Afscheiding stonden tegenover het steeds grooter aantal ouder- lingen, die als oefenaars de gemeente van Zondag tot Zondag dienden. Daarbij verrichtten zij deze diensten niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats in de eigen gemeente, doch werden als van Zondag tot Zondag daartoe uitgenoodigd door gemeenten van elders. Dit geschiedde zelfs in vele, z00 niet de meeste gevallen, door predikanten van naastbijziinde gemeenten. Deze oefenaars traden derhalve zeer veel op, genoten bekend- heid, werden besproken, door de eene gemeente minder gunstig beoordeeld, door eene andere wel tot wettigen dienaar begeerd. Zoo werd de begeerte in hen zelf versterkt om als wettig beroepen dienaar verbonden te worden aan eene gemeente. Daartoe sloegen zij dan vaak den weg in, die eerst leidde tot de naastbijzijnde school ter opleiding. Om na korter of langer tijd de lessen te hebben gevolgd zich ter provinciale vergadering aan te melden voor het examen, naar artikel 8 van de kerkorde. Zoo is het geschied, dat een overgroot aantal ouderlingen, na een tijd geoefend te hebben zich korter of langer tijd voorbereidde om te komen tot de wettige bediening des Woords. Dit was vooral het geval in het Noorden des lands. Juist uit de noordelijke provinces kwamen de meeste predikanten die dezen weg volgende, tot het ambi van dienaar des Woords waren gekomen.

De gissing is niet te gewaagd, dat De Cock minder bezwaar had tegen dezen weg, of laat ik me zoo uitdrukken: dat De Cock voor de kerk meer heil verwachtte van een in de hand werken van deze vermeerdering van het aantal dienaren des Woords, dan de praeses van de synode van Amsterdam, ds H. P. Scholte, en die van de synode van Utrecht, ds S. van Velzen. Uit de correspondentie en uit het geschrevene van deze vaders der Scheiding blijkt duidelijk genoeg, hoe zij dachten over den dienst der oefenaars en den weg die voor dezen leidde tot het predikambt. Scholte �