Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/157

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BLAUWBOEKJES 125

Ik liet de stem der geschiedenis spreken gelijk die nu nog tot ons komt uit de vele blauwboekjes voorafgaande aan de Afscheiding en kort daarop volgende; ik deed het mede hierom, dat men den geest zou leeren kennen van den tegenstander uit de wereld der predikanten en geleerden. Als de haat dier mannen de pen deed doopen in gal en ij zich niet wisten te weerhouden van laster en hoon, van spot en schimp ; als dezen zich niet ontzagen, zij het veelal op bedekte wijze, de regeering aan te sporen tot vervolging, dan kan ons slechts één ding verwonderen, dat het aldus aangeporde volk niet oversloeg tot nog meer openlijk betoon van zijn woede en dat het grauw niet meer daden van geweld pleegde en niet nog vrijmoediger zijn moedwil openbaarde tegenover de mannen en vrouwen der Afscheiding.

Bij het lezen en beschrijven van deze ons Nederlandsche volk zoozeer onwaardige bladzijde der geschiedenis van het tweede vierendeel der negentiende eeuw, verwondere men zich en danke God, dat de vervolging in geen nog heviger mate heeft gewoed in de steden en ten plattenlande; waarlik déérvoor komt de dank en eere niet toe aan hen wier voeten het goede hadden moeten boodschappen, die den vrede hadden moeten doen hooren, doch eere en dank zij onzen God en Zaligmaker, die zijn kerk vergadert, beschermt en regeert en het heil doet zien aan hen, die staren op zijne geboden en het regiment in de hand laten van den Heere en van Hem alleen! #*) �