Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/164

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

130 AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK VI


had_ bijgewoond zij er thans evenmin paste als Saul onder de profeten. Deze tirade geeft ons weer een bewijs, hoe weinig ,vrijzinnigen” de Afgescheidenen kennen en hoe zij dezen zonder schroom indeelen bij lieden, waarmede ze al heel weinig gemeen hebben. Uit den Ievensloop van Maria Leer blijkt een geestesverwantschap met de latere vrijzinnigen, blz. 133 a.w.; Marang a.w. blz. 221. Nergens vond ik in de geschriften der Afgescheidenen zinspelingen op of melding gemaakt van deze secte. Dit mogen zij gemeen hebben gehad met de eerste Afgescheidenen, dat ook dezen ,Niewwlichters” werden genoemd; doch was dat ook niet het geval met de vrijzinnigen? Allen deze laatsten kwamen niet in aanraking vanwege hun nieuwlichterij met den strafrechter. De tijden waren veranderd !

In 1842 verscheen te ’s Gravenhage bij P. C. Dill een anonieme brochure: Zwijn- drechtsche en Groninger Godgeleerde wetenschap, opgedragen aan de studenten in de Theologie; dr L. H. Wagenaar noemt zonder opgave van historische argumenten als schrijver dr A. Capadose.

Marang wijst er nadrukkelijk op, dat de beweging der Afscheiding in Oostfriesland zich plaatste tegenover de beweging van het ,Nieuwe licht” a.w. blz, 26.

Ging Maria Leer over tot de vrijzinnigen, wel een 30 of 50-tal van deze ,Nieuw- lichters” vertrokken naar de Mormonen. Marang a.w. 235. Marang merkt op, dat het zeker moeilijk is van het ,Nieuwe licht” te zeggen, dat hun leer vrijwel overeenkomt met die der ,kerkelijk-regtzinnig Gereformeerden en der gewone Separatisten” hetgeen Van Campen beweert van Mazereeuw’s leer, ,behalve met betrekking tot den doop en het avondmaal”, aw. blz. 245.

‘Marang spreekt kloek als hij zegt: ,Dat de Nieuwlichters dan ook in eenig opzicht met de oude Afgescheidenen in verband worden gebracht, is willekeurig. Ze zijn noch voorloopers, noch geestverwanten.” Eerder begroetten ze met vreugde de leeringen der ,Groningers”. De ,Zwijndrechtenaars dus ook maar uit de verte verwant te rekenen aan de Afgescheidenen, houdt geen steek”, vgl. Marang’s Slotbeschouwing biz. 245 v.v. die wederom verwijst naar De Wachter, jaargang 3, 1903 en naar J. Kok’s Meister Albert en zijne zonen, waarin voorkomt een episode uit het leven van Jan de Blauw, bakker te St. Johannesga, in Friesland, bijgenaamd ,de vrome Jan”. Het werkt verwarrend in een boek over het Reveil en de Afscheiding tusschen de beschrijving van deze beide bewegingen een hoofdstuk in te lasschen over: De broedergemeente te Polsbrock, naast een over De herstelde kerk van Christus (Vijgeboom) en De ge- schiedenis van Kohibriigge, gelijk dr Wagenaar doet in zijn dissertatie, waarin vele onnauwkeurigheden voorkomen, niet minder dan bij Reitsma (Marang a.w. blz. 129).

In Rullmann’s Afscheiding wordt dan ook terecht met geen enkel woord melding gemaakt van deze ,Nieuwlichters”. Hun geschiedenis heeft volstrekt niets te maken met die van de Afscheiding.

28) Naar mijn gissing is niemand anders dan ds Van Velzen de schrijver. Hij woonde in Amsterdam; doch kende Friesland zoo goed en weer in het bizonder Leeuwarden met zijn Provinciale Friesche Courant. De stij! en woordkeuze, de wijze van redeneeren, alles doet mij denken aan dezen punctueelen en bekwamen stijlist.

%) Uit den kring van Gereformeerde waarheids-vrienden te Leeuwarden verscheen een anoniem geschrift De gemaskerde ontmaskerd. Naat aanleiding daarvan verscheen er een brief, weer een naamlooze, ,dringend versoekende om datgene in het werk te stellen wat op den titel staat van een werkje te Groningen ter drukkerij van J. H. Bolte nl. Omstandig Verhaal, gestaafd met afdoende bewijzen, dat men H. de Cock, gereformeerd teeraar te Ulrum, den kansel verboden heeft, zonder zich wettelijk te hebben mogen verdedigen, en dat door middel van openbaar geweld door J. S. FABER fe Blessum, en J. MEYERING fe Leeuwarden ; als leden van een