Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/209

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE CRISIS IN HET LEVEN VAN DE COCK EN ZIJNE VROUW 171 Bij Beukema zag hij boeken en leerde hij schrijvers kennen die in zijn eigen bibliotheek niet werden gevonden. Ze werden hem geleend en daardoor maakte hij kennis met de gereformeerde leer gelijk die geleerd werd door oudere godgeleerden, die we kunnen samenvatten onder de bekende nadere aanduiding van oude schrijvers". Uit zijn latere ge- schriften leeren wij onderscheidenen daarvan kennen, als hij ze met name noemt en zijn betoog grondt op en nader toelicht met vele aanhalingen uit hun geschriften, die hij ijverig schijnt te hebben bestudeerd. De Cock blijkt een man te zijn geweest met een uitnemenden aanleg voor de kennis der historie; hij heeft de geschiedenis van de kerk van Christus lief gehad. Geen wonder dan ook, dat wij vele bewijzen hebben dat hij in haar ook goed thuis was. Steeds meer beroept hij zich, in de vele brochures en geschriftjes van zijn hand, in het bizonder groot aantal adressen door hem geschreven aan den Koning, aan de kerkelijke en wereldlijke regeeringen, op de geschiedenis en als hij in latere dagen in leergeschillen geraakt met zijn vroegeren wapenbroeder ds H. P. Scholte, dan grondt hij zijn beweringen steeds weer op uitspraken van de gereformeerde vaderen en op die van bekende vaderlandsche godgeleerden. Had De Cock een soort van catalogus aangelegd van boeken die zijn bibliotheek vormden als jong predikant in zijn eerste gemeenten; in het archief De Cock berust ook een dergelijke kleine catalogus van boeken uit den lateren tijd, uit den tijd van Ulrum en daarna, en dan vinden wij daarin naast werken van Augustinus Costerus vermeld, verder meer dan een van Durham; naast Festus Hommius een Francken; naast Engelsche godgeleerden een Junius; bij Lampe een Leidekker, onder de letter M. twee deelen van Meiners en eveneens Molenaars Adres; verder Osterveld en Pictet; van Sibersma twee werken en zelfs de zeevaart van N. S. van Leeuwarden. Op de keerzijde eenige van zijn eigen geschriften, en daartusschen Hoksbergens brochure over het Schoolwezen. ¹) Ga ik nu zijn geschriften na, dan vind ik verder oude en nieuwe schrijvers genoemd en aangehaald. Hij kende Brakel en Smytegeld, daar- naast ook rechtzinnige schrijvers van zijn eigen tijd als Krummacher, Mulder, Gaarsen; Wits(ius) is hem geen onbekende, zoo min als Love redivivus, en W. Gutry uitgegeven door J. Koelman. Hij beroept zich op Bucer, Knox, Petrus Martyr, Guido de Brès, Peregrin de la Grange en, zooals voor de hand ligt, op Luther en Calvijn. Hoe weinig kende prof. Hofstede de Groot De Cock, of liever hoe slecht toonde hij in staat te zijn de verandering plaats gegrepen in De Cock te verstaan, als hij van meening bleek te wezen, dat De Cock niet opgewassen scheen te zijn geweest tegen den aandrang van de zijde der rechtzinnigen. Dr J. K. L. Gieseler, hoogleeraar in de kerkgeschiedenis