Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/218

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

178 DE CRISIS IN HET LEVEN VAN DE COCK EN ZIJNE VROUW bekende en goed geredigeerde liberaal-theologisch tijdschrift Godgeleerde Bijdragen, onder redactie van twee Geldersche predikanten van naam, Donker Curtius van Arnhem en P. van Willigen van Tiel. ¹) Eerst nadat hij zelf eenige kennis verkregen had van de gereformeerde leer; nadat hij had begrepen welk een goed leerboekje voor de catechisatie het Kort Begrip is en hij dit wenschte in te voeren en de plaats liet innemen van Egelings vragenboekje; na door bestudeering der canones gemerkt te hebben hoe vol van christelijk merg deze gesmade leerregels zijn, eerst na derhalve het tot nog toe hem onbekende, het door schier allen verloochende door eigen onderzoek geproefd en gesmaakt te hebben, begonnen zijn oogen open te gaan. Toen werd zijn geest onrustig in hem. Toen ging hij niet slechts onderzoeken, maar ook vragen en samenspreken met anderen. Niet met één flits ging het licht in hem op. De Heere leidde hem langs paden van geleidelijkheid. Zóó werd het des te beter zijn eigendom, en had hij, wat hij straks zou prediken en leeren, niet van hooren zeggen, doch het verkregen in den weg van afsterven en opstaan! De Heere had den tijd! Hij overhaastte niet! De Cock moest weten wat hij predikte. Hij kende de dwalingen die hij straks zou bestrijden uit eigen ervaring. Daarin had hij jaren zelf geleefd. Wel in onwetendheid! Zoo min hij toen een enthousiast en onbezonnen aanhanger was van het nieuwe, wijl het nieuw was, even zoo min zou hij nu een enthousiast en een overdreven ijveraar worden. Het ijveren in ongunstigen zin lag niet in zijn karakter. Maar hij werd een overtuigde, een blijde; hij had iets leeren kennen, dat hij als de waarheid beminde en liefhad, derhalve moest hij er van spreken. Zóó kwam hij tegenover anderen te staan, vooral wijl de anderen zich tegenover hem stelden. De Cock kon niet voor zich zelf houden wat hij in den weg van naarstig onderzoek als waarheid zag. Daarbij vergete men niet, dat De Cock een man was van uitnemenden aanleg, bizonder van historischen aanleg, verder een man die zijn volk en land innig liefhad en, niet het minst, zijn kerk. De Cock was alles eerder dan een separatist. Juist door deze trekken van zijn karakter zou hij later in geschil komen met zijn broeder Scholte. 5) De Cock woonde niet op een eiland, al lag Ulrum in een uithoek van Groningen. Hij nam bizonder nauwkeurig kennis van het gebeuren van zijn tijd. Dat gebeuren zag hij in het licht dat in hem was opgegaan. Hij had wat allen reformatoren eigen was: zijn volk zoo lief. Als een Jeremia kon ook hij schreien over den staat- kundigen en maatschappelijken toestand waarin het Nederlandsche volk in de jaren '31 en daarop volgende verkeerde. Hij had zoo innig lief het huis van Oranje, den Koning op den troon, de prinsen aan het hof en moge het waar zijn dat hij bleek een verkeerden kijk te hebben gehad op den regeerenden vorst ten opzichte van diens verhouding tot de kerk en