Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/227

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE CRISIS IN HET LEVEN VAN DE COCK EN ZIJNE VROUW van Waaksens en Brantgum ,,de achtbaarheid van den leeraarstand niets meer" geldt. De Cock schrijft dan: ,,hetwelk ik toegeef, wanneer de leeraar in plaats van een herder der schapen een grijpende wolf is". En in de Godgeleerde Bijdragen 7de deel 3de stuk, vindt hij een artikel dat nog vervolgd zal worden, dat ten tijtel kon voeren: goede tijding uit den Hemel dat er geene hel is", en leest daarin dat de „dood geen gevolg van de zonde, geen straf is", dat zulks ,,althans onbewijsbaar" is. Neen, Van Zuylen heeft niets te veel gezegd! "1 187 Bij den bekenden uitgever van vele geschriften van de Groninger richting, J. Oomkens, was juist in het voor De Cock zoo beteekenisvolle jaar '31 een geschriftje uitgekomen, vier en twintig bladzijden groot, onder den titel: Brief over eenige gebreken en misbruiken in ons Hervormd Kerkbestuur en wetgeving, gerigt aan zijne Hervormde medeleeraars, door R. POSTHUMUS. Scherp contrasteerde de inhoud daarvan met Van Zuylen's Hervormde Leer. De leek Van Zuylen bedoelt niet onze oude gereformeerde leer tegen de aanvallen van het ongeloof te verdedigen, noch tegen de aan- vallen van den geest des tijds, maar zijn verlangen is, tot nadenken te brengen die menigte van zijne geloofsgenooten, die nu, sedert zoovele jaren, in eene bedriegelijke bewerking van verval tegen de leer der gereformeerde kerk zijn voortgestuwd, en welke zich, zoo in het hooren van openbare leerredenen, als in het lezen van godsdienstige geschriften van onzen tijd, onder den naam van Hervormde leer, eene geheel tegen- strijdige Leer, ongemerkt en onwetende, hebben laten opdringen, en alzoo in waarheid voor sieraad asch, voor fijn goud klatergoud hebben aan- genomen. Aan deze is het nu zijn verlangen, aan te toonen, wat zij ver- loren hebben met van de oude gereformeerde leer af te wijken." De indruk, dien de lectuur van dit boekje van Van Zuylen op De Cock heeft gemaakt, is voor dezen beslissend geweest. Hij heeft dezen edelen en moedigen baron persoonlijk niet meer mogen ontmoeten ; wel diens broeder P. J. baron van Zuylen van Nijevelt, met wien De Cock later in correspondentie is geweest en die hem en zijne vrouw, nog vòòr zijn schorsing en afzetting en daarop gevolgde gevangenschap, hartelijk uitnoodigde op De Schaffelaar" te Barneveld te komen logeeren; ook ds Molenaar en diens vrouw was dit voorrecht te beurt gevallen, gelijk Van Zuylen aan De Cock, bij diens uitnoodiging, schreef. ³) Wat wel het meest voor de hand ligt is: dat de verandering die in de denkwijze van Ulrums dominee begon door te werken haar invloed zou laten gevoelen op de prediking en dat dit niet ongemerkt aan de hoorders kon voorbijgaan. Wel was hij vooral door het meer rechtzinnig deel der gemeente begeerd, doch èn zij die voor rechtzinnig doorgingen èn ook