Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/264

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

218 CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK Toch teekent het deze beide mannen, aan wie niet kan ontzegd worden dat zij beiden mannen van beteekenis zijn, oorspronkelijk van gelijke overtuiging, van gelijke opleiding en ongeveer van gelijken leeftijd en die te zamen éénen weg bewandelden, waarop echter de jongste tot bekeering kwam en de oudere snelle vorderingen maakte, naar het oordeel zijner vereerders, naar dat zijner tegenstanders bedenkelijk afgleed. Teekenend voor het karakter van De Cock is dat hij in dè stad, dat is de stad Groningen, zijnde, De Groot opzocht. De liefde voor zijn vriend en liefde tot de waarheid leidde hem. Hoe vaak komt het voor, dat als vrienden uiteengaan, als het tafellaken tusschen beiden gescheurd moet worden, als verschil in beginsel, vaak tot beider smarte, openbaar wordt, zij elkander mijden, veelal angstvallig elkander ontloopen. De oudere zoowel als de nieuwere geschiedenis der kerk en van de politiek kan daarvan treffende bewijzen leveren. De Cock ver- meed De Groot niet, maar greep de eerste de beste gelegenheid aan om weer met hem, van wien hij door verandering van zienswijze zooveel verschilde, te spreken. Later zullen wij eenzelfde feit kunnen constateeren als De Cock en Scholte, eens David en Jonathan, een verschillend standpunt inzake hunne beschouwing van de kerk en kerkleden zullen innemen, ook dan zoekt De Cock zijn dissentieerenden broeder op, ook dàn als hier, na zich reeds kras te hebben uitgesproken. Het ging hem om de zaak en niet om de personen. Wat hij dwaling achtte stond hij in de, zijns inziens, dwalenden vierkant en beslist tegen. Hij was louter en oprecht van harte. Geen twistgierige, geen betweter, maar een diep overtuigde. Daarom had hij ook alles, indien het moest, zijn leven veil voor het beginsel dat hem heilig was geworden. Toen hij dan in Groningen was maakte hij van die gelegenheid gebruik om nog eens met den hoogleeraar te spreken. Na eenigen tijd zet hij zich dan, om, in verband met Hofstede's laatsten brief en hun laatste gesprek, hem te beantwoorden. Dit schrijven omvat in copie ruim vijftien bladzijden. Deze copie wijst er op hoezeer zijn tijd in die dagen, het is nog in het begin van '33, bezet was; immers de vier eerste en de vier laatste bladzijden zijn niet van zijn hand. Toch heeft hij van zijn schrijven afschrift willen bewaren. Wellicht lag het reeds toen in zijn voornemen de briefwisseling tusschen hem en De Groot eventueel door den druk openbaar te maken. Hij had een afkeer van ,,nachtuilen"; schreef derhalve steeds onder eigen naam. Hij wenschte ook den strijd te voeren coram publico, voor aller oog, en deswege, en niet uit winstbejag, maakte hij een bizonder naarstig gebruik van de drukpers. De Cock was door zijn Schepper en Formeerder met