Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/265

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

224 CORRESPONDENTIE TUSSCHEN DE GROOT EN DE COCK



dezelve door Athanasius in de kerkvergadering te Nicea tegen Arius gebruikt is. Indien de roemers in hunne onbeschaafdheid geen meer roem behaaldden, dan in deze geleerdheid is zij waarlijk van eene geringe beteekenis, want deze hunne geleerdheid is gelijk aan een klomp ineen- gepakte sneeuw, welke in de koude van onkunde nl. wel eenige hardheid heeft maar door de stralen van de zon der waarheid van zelve verdwijnt.”

Niets minder ongegrond De Groot heb ik bevonden ook dat uwe uit- vlugt was ten aanzien van het woord soyn of toorn, hetwelk gij be- weerdde alleen straf te beteekenen, en als zodanig in het N. V. te moeten vertaald worden. Dadelijk bij mijne te huis komst heb ik de woorden- boeken van Schoetgenius Stapula, die zulks nog bijzonder met Grieksche schrijvers bevestigt en Sneider opgeslagen, en in allen als eerste en voorname beteekenis toorn gevonden, daarenboven heb ik nagezien zoo de oude als nieuwe vertalingen, ook van Van der Palm, ook uwen De Groot, doch allen vertalen eenparig op alle plaatsen die ik eerst heb opgeslagen dat woord voor toorn; ook kàn het op vele plaatsen zelfs door straf niet vertaald worden. Maar hiertoe vervalt men wanneer men in het Evangelie eenen zogenaamdden zagten milden liefderijken geest wil brengen die er niet in is en zich eenen God dichten, die onverschillig de zonde aanziet, schoon God zelve getuigt, dat hij met vlammend vuur wrake zal doen, over degenen die hem niet kennen en die het Evangelie zijns Zoons ongehoorzaam zijn, zie Joh. 3 : 36, Rom. 1 : 18; 2 : 5 enz. Als tweede beteekenis vind ik ook die van straf welke op andere plaatsen dan ook gebezigd is, waar die gebezigd moet worden, zoo door onze overzetters Beza, als Van der Palm. Gij ziet dus hoe verkeerd gij van het eene tot het andere en tot allen besluit uit vooroordeel en voorin- genomenheid, op die wijze toch kan men wit zwart maken.

Dat voorts het O.V. voor ons geheel nietig en nutteloos zou zijn, en de vaderen des O.V. op eene geheel andere wijze en langs eenen anderen weg zouden zalig zijn geworden of gestorven als wij, schoon het heden ten dage wel meer wordt opgedischt als nieuwe wijsheid, is uit geen beteren werkwinkel herkomstig, en die een weinig met kennis en een oordeel des onderscheids gelezen heeft, weet wel dat zulks oude dwa- lingen zijn, die al lang reeds in Servet en sommige wederdopers ver- oordeeld zijn. Van hen zegt de grote Calvijn dat zij van het Israëlitische volk niet anders gevoelen, als van een kudde varkens, van den Heer in deze wereld gemest zonder hope der Hemelsche onsterfelijkheid. Daar- henen toch willen het velen onzer dagen ook liefst brengen alsof de Heere Jezus eerst de onsterfelijkheid aan het ligt had gebragt. Het zal daarom nuttig zijn en nodig zegt hij, om in ’t kort te zien wat gelijkheid en wat verscheidenheid zij hebben, wat verbond God met de Israeliten, en wat Hij met ons gemaakt heeft.

Het verbond aller vaderen verschilt alzoo in de substantie en in de zaak zelve niets van het onze, maar het is een en hetzelfde, nogthans is de bediening verscheiden; maar in drie hoofdstukken komen zij met elkander overeen.