Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/295

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

249 REACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM Dat de toestand onzer Kerk donker en zorgelijk is en al meer en meer wordt geloof ik met u ten volle. Hetgeen ik daarvan in 1827 in mijn adres gezegd heb, is in de volgende jaren als waarheid bevestigd, zoodat men niet meer behoeft te vragen, aan wiens zijde het gelijk is. In één ding is er evenwel groote verandering ten goede gekomen, men is namelijk onder de godvruchtigen meer wakker geworden; want de wijze maagden slapen thans ook. Het was dus een geroep van den heraut des Konings : de Heere komt! en deze stem komt hoe langer zoo nader en klinkt hoe langer zoo sterker. Maar zou nu de Hel dit zien en stil zitten? dit is Satans gewoonte niet en de strijd is Gen. 3 : 15 reeds aangekondigd; deze moet er zijn en zal er blijven, totdat de laatste gekochte ziel zal zijn ingezameld. Intusschen is het in den tegenwoordigen tijd goed, dat de echte voorstanders der waarheid en de geestelijke kinderen des Koningrijks, de waarheid regt leeren verstaan, zooals die in de H. S. ligt en in onze formulieren van éénheid, overeenkomstig die Schrift is uitgedrukt. Hier mankeert het vele van onze menschen, zoodat men wel eens voor waarheid en voor kerkelijke regtzinnigheid houdt, hetwelk bijzonder begrip van een of ander der oude godgeleerden is. Van hier zooveel verschil in Amsterdam, Utrecht en op andere plaatsen tusschen vromen en vromen. Er moet als grondslag der goede zaak en als hoop op herstel meer bijbelkennis komen en meer wetenschap van hetgeen echte regtzinnigheid is, opdat men aan den anderen kant niet tot over- drevenheid en uitersten vervalle; opdat er meer éénheid en vastheid onder de broeders zij en meer gewenschte tegenstand moge geboden worden aan de liberalen van onzen tijd. Hopeloos is de herstelling niet, wanneer wij dezen weg meer inslaan en bestendig betreden en veel bidden, om de uitstorting des H. Geestes, dan is de overwinning ge- wisselijk de onze. Maar de vraag is, hoe moeten wij strijden? gewisselijk met de wapenrusting Gods en op die wijze als Apl Pls Eph. 6:10-18 zegt, doch deze strijd is meestal negatief. De vijanden willen ons wel dringen tot den aanval, en tot het verlaten der hervormde kerk en tot den opstand, want dan was aan onze zijde de schuld en de gevolgen waren niet te overzien. Een scheuring is het verderfelijkste ding dat men bedenken kan; dagelijks bidde ik er den Heere tegen. En dat behoeft ook niet. Wij zijn en blijven immers voor onze personen en met mal- kander in het bezit der waarheid; wanneer wij dus de Herv. Kerk ver- lieten, dan zouden wij in het gevaar komen de waarheid en vastigheid te verliezen; dit is niet noodig en dit moet niet. Laat ons de waarheid prediken en voorstaan en verdedigen, maar eeniglijk op heldere en proef- houdende bijbelgronden. Laat ons de dwalingen aanwijzen en wederleggen, zonder personen te noemen en vooral zonder personelijke belediging en laat ons pal staan, tegen elken aanval, die men regtstreeks of zijdelings, met list of met veld op ons en op de waarheid doet. Doen wij dit met bedaardheid en overleg en in den zin des H. Geestes, geen nood dan; men mag ons dan schelden en tegenwerken, ja zelfs ten laatste afzetten of wegjagen, dit deed men onzen Heer ook, maar de Kerk doen verlaten,