Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/302

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

256 EACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM en Broeder!" De Cock spreekt zijn tegenstander aan als: ,,Weleerw. zeer gel. Heer!" Kantens grijze dienaar sluit met zich medebroeder te noemen. De Cock volstaat met hem te groeten als een heilwenschende vriend. Het antwoord van dezen is gedateerd op den 10 Dec. '33. Ds Van der Linden heeft het bij den aanvang van zijn schrijven over verschijnselen en ervaringen die zijn hoek oplevert, die het werk Gods in den mensch (zoo noemt men de hedendaagsche bekeering verkeerdelijk, aldus V. d. L.) met voorbeeldelooze razernij doen aanvangen, zich na eenige worstelingen met den duivel, als wedergeborenen uitgeven en dan op den droesem van luiheid gaan neerzitten, alles onmiddelijk van boven- natuurlijke genade verwachtende. Aan het hoofd van zulke menschen, die, ieder onderwijs versmadende, wat kennis in de godsdienst betreft, door hun stalvee schier overtroffen worden, stelt zich ds De Cock." - Met deze woorden doelt ds Van der Linden op zekere geruchtmakende verschijnselen die gepaard gingen met de ontwaking in sommige dorpen van het Hunsingo-kwartier, die wel eenigszins geleken op wat ook werd gezien bij de Nijkerksche beweging, en een paar jaar later vrij sterk hier in Groningen en in het visschersdorp Bunschoten onder de Afgescheidenen. In de zeventiger jaren greep iets dergelijks plaats in den Achterhoek. Een verschijnsel dat vaak gepaard gaat met revivals van eenigen omvang. Laster echter is, dat De Cock zich ,,aan het hoofd van deze menschen stelde, hun' leidsman en raadgever werd". Hier worden twee zaken opzettelijk met elkander verbonden en ver- ward, die van elkander gescheiden moeten worden, gelijk dit ook wel degelijk gedaan werd door De Cock. Zeker, hij werd de raadgever van velen die naar de prediking van de gereformeerde waarheid vroegen, doch hij wederstond de ziekelijke ontaarding van eene beweging die niet uit God bleek te zijn. Overigens zag men ook in deze ontaarding voor de Zooveelste maal hetzelfde verschijnsel als bij iedere reformatie, een psy- chische besmetting werken, waardoor velen werden aangestoken. Bij het bezwijken van sluizen; bij een doorbraak der dijken wordt zooveel opgewoeld dat de wateren troebelig en morsig maakt, verder van de sluizen verwijderd gaat de stroom gemeenlijk kalmer en helderder voort door zijn eigen gegraven bedding of ook in het verlaten spoor dat thans weer is opgezocht en verdiept geworden. De verdere inhoud van dezen brief gaat over den indruk, dien de preek van De Cock op hem had gemaakt, toen ook hij eens naar Ulrum was gegaan om zelf getuige te kunnen zijn of het waar was ,,wat men op De Cocks naam ronddroeg". Bij droefheid voegde zich verbazing. Op drama- tische wijze schetst hij nu, hoe hij het had onder die preek. Hij is het met de exegese van den tekst (Joann. 1 296) niet eens; maar daar zal hij over heen stappen. Hij geeft toe dat De Cock bij de tekstverklaring en toe-