Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/317

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

REACTIE IN EN BUITEN DE GEMEENTE VAN ULRUM 269 Bardt, 21) Eberhard, de Wolfenbuttelsche Fragmenten, Steinhart, Schultz, om van nieuweren niet te gewagen, en moet bekennen (gelijk ik desge- vraagd, eens voor jaren, aan een geletterden voorstander der nieuwere verlichtten, antwoordde) dat ik alle die dingen en meer onderzocht had, ja dat ik mij met de borst toegelegd had op de oefening van de Oostersche talen, vooral het Arabisch, maar dat dat alles mij meer in de leer van onze hervormde kerk had bevestigd, dan aan het wankelen gebracht. -- Het ware, mijns inziens zoo gevaarlijk niet, indien veel enkel onder de de geleerden was gebleven, dan helaas! thans is veel te veel bekend bij het volk. Het volk, dat ongeoefend is, wordt er mee ingenomen als iets nieuws (en dat nieuw is, trekt zwakke menschen weg) en, daar het geen gronden heeft, of zeker van een scheidt, welke te zamen behooren te gaan, zie daar dwaling, zelfverheffing, verwerping van het heilige en de mensch, zonder 's Heeren krachtdadigen invloed, overgegeven in een verkeerden zin. - Zulk een tijd beleven wij! Ik bevinde mij, met Gods hulpe, er het beste bij en ik bespeur de werking daarvan in mijn groote gemeente, in het vlijtig opkomen van dezelve, niet alleen voor 40 jaren, maar ook nu nog, om met bescheiden- heid, maar vrijmoedig de waarheid zooals die in Jezus Christus is, te prediken. Het was mij een aandoenlijk oogenblik, toen ik zondag 1.1. mijne predikatie had geëindigd, en waarin ik ernstig de verheffing van de rede, boven 't behoorlijke, had gegispt, en de leer der genade in Christus had voorgesteld en aangedrongen, iemand, die wèl belezen was, en behoorde tot het getal der nieuwe Hervormers, zag tot mij komen in huis, die met tranen en aangedaan hart, mij dank betuigde voor mijne lessen, en verklaarde, ofschoon ik hem niet gespaard had, nooit zoo getroffen, ja geroerd te zijn geworden. Vrijmoedig, maar bescheiden zoek ik dwalenden te regt te besturen, overheersching, liefdeloos veroordeelen, of zelfverheffing boven anderen ligt, door Gods genade niet in mijn karakter, o Broeder! vergeef mij dat ik zoo al voortschrijf; laat ons veel trachten, om het karakter van onzen Godlijken meester meer gelijk te worden, en als Hij eens zal wederkomen, niet beschaamd te worden. - Na toebidding van den besten zegen, ook ter geheele herstelling van Mejuffw UEerw Beminde, noem ik mij U Eerw. D.willige medebroeder W. Cost. Twee maanden later zal ds Cost als scriba namens het classikaal bestuur van Middelstum De Cock ,,citeeren" om op Donderdag den 19den December, 1833, te ,,compareren" te 12 uur 's middags in het Zijlvester- huis te Onderdendam, ten einde over tegen hem bestaande klagten gehoord te worden". In dezen tijd werkte De Cock aan zijn: Schaapskooi. De rijmelaar deelt ons het feit in deze ,dichtcoupletten" mede.