Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/362

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

308 DE COCK GESCHORST De Cock over deze aangelegenheid, in verband waarmede deze hem reeds den volgenden dag nader schreef. Uit het antwoord dat dr Rutgers direct daarop den volgenden Donderdag gaf, volgt dat De Cock op Rutgers' redeneering wel degelijk acht heeft gegeven en bewijsplaatsen uit Calvijn vroeg tot staving van het door Rutgers voorgedragen gevoelen in deze kwestie. De Breede's geleerde Calvijnkenner zou hem liever deze monde- ling willen aanwijzen en met De Cock bespreken, doch hij zal dit nu maar schriftelijk doen. Rutgers herinnert aan De Cock, dat hij betoogd heeft dat Calvijns redeneering is : ,1° Het is het werk der Leeraars te onderwijzen, de Sacramenten te bedienen en kerktucht te handhaven; 2⁰ Gelijk de Apostelen dit deden in de geheele wereld, zoo moet ieder leeraar dit doen in zijne gemeente bij welke hij is aangesteld en 3⁰ aan de waardigheid van den heiligen doop wordt niets toegevoegd of ontnomen door de hoedanigheid des bedienaars." De Cock moet toch niet de gedachte voeden, alsof zijn ,,doopsbedie- ning meer ware dan die van andere leeraars!" Dr A. Rutgers geeft dan vele aanhalingen uit Calvijns Institutie tot staving van hetgeen hij bij het bezoek heeft gezegd en nu schrijft. Hij heeft zich gehaast De Cock te antwoorden, opdat deze uit eigen beweging het voornemen moge op- vatten, om voor het toekomstige van de verkeerde handelwijze inzake de geincrimeerde doopsbediening af te staan." Het antwoord van De Cock is kort en hartelijk. Hij wijst de beschul- diging van Donatisterij voor zich en voor hen die de kinderen in Ulrum laten doopen van de hand; verwijst naar betreffende artikelen van de geloofsbelijdenis, Calvijns verklaring van Mattheüs en naar Ursinus. Hij wenscht door eene wettige vergadering der classis onderricht te worden en zoo hij dwaalt, ,,overtuigd te worden op grond van Gods Woord en de grondwetten onzer Kerk." Noch ds Molenaar, noch dr Rutgers hebben goed begrepen wat den kerkeraad eindelijk noopte den doop te laten bedienen door hun predikant aan kinderen uit andere gemeenten. Wat De Cock zonde was geworden drong hem daarvan af te laten. Hierin is er overeenkomst tusschen hem en Luther. Het gebod Gods is hem heilig! Hij zag op het gebod en liet dan de uitkomst aan den Heere over. Geen vrees voor te voorziene ge- volgen hielden hem terug. Er kwamen menschen tot hem vragende den doop voor hun kind. Deze menschen werden als ze van buiten de ge- meente kwamen onderzocht door den kerkeraad, en naar de beweeg- redenen gevraagd, en als dan bleek dat zij ,bezwaar hadden hunne kinderen te laten doopen bij predikanten, die niet de waarachtige en volkomene leer der zaligheid verkondigden", dan werd het verzoek van deze ouders niet afgewezen. De kerkeraad meende zoo te mogen handelen,