Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/386

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

330 ONDERSCHEIDEN OORDEEL OVER DE COCK'S OPTREDEN

dat op zoo voorzichtige en listige wijze was opgesteld en ingevoerd. Het Adres van Molenaar en de geschriftjes van Van Zuylen van Nijevelt hadden hem de oogen geopend en wat De Cock was, was hij geheel. Toen toornde hij tegen het onwaardig gedoe van schier alle predikanten in de kerk, die hij zoo lief had, met de onderteekening van het „verbindingsformulier”, Toen kromp zijn hart ineen, ziende dat het liberalisme en de neologie in de kerk binnendrongen, en hij meende dat de fout lag bij hen die onder- teekenden, al was hem niet geheel vreemd de vraag naar de grond- wettigheid van het ingevoerde Reglement.

Ware het hem duidelijk geweest dat het persoonlijk régime van den Koning mede zoozeer verantwoordelijk was voor de invoering daarvan; had hij geweten hoezeer dat Reglement het troetelkind was van den Koning, en diens karakter niet minder stijf was dan zijn eigen, als het eenmaal eene overtuiging had; hij zou niet die hope op den Sire hebben gehad en het hardnekkig vertrouwen dat deze hem zoude hooren, wat hem deed aan- houden steeds weer zich tot hem in adressen te wenden, en ook ter audiëntie zich te begeven. Doch hierin stond het recht aan de zijde van De Cock als hij de velen van mijneed beschuldigde die zich verzetten tegen de gereformeerde leer en haar ondermijnden en bestreden in de kerk, terwijl zij het brood voor hun dienst aten. Dat deze de bedoeling des Konings niet konde zijn geweest, die helaas zich doof had gehouden voor de bezwaren van een graaf Van Hogendorp, vader van twee zoozeer gereformeerd denkende zoons, en, niettegenstaande het tegen- advies van den Raad van State, heimelijk het Reglement van 1816 kracht van wet gaf. De Koning bleef handhaven het Reglement tegen welke protesten ook, die zoozeer zijn misnoegen wakker riepen.

Het blijft de eere van ds Hendrik de Cock dat hij niet zwichtte voor het misnoegen des Konings; niet vroeg in de eerste plaats naar de gunst van zijn vorst, niet boog voor de tirannie der besturen, doch gehoor- zaamde tot in de vervolging toe aan de stem van zijn geweten, waarin hij hoorde de stem van zijn God en van Christus, den Koning der Kerk.

Dit verklaart zielkundig de vijandschap, bitterheid en tegenstand van hen die openlijk tegen de gereformeerde leer ingingen en van anderen die dit maar al te lijdelijk aanzagen. Daaruit is te verklaren dat een Hofstede de Groot deze scherpe beschuldiging heeft willen weerleggen in zijn Gedachten, en anderen, als Boeles, hebben betoogd, dat zij en zoo- velen nooit den eed hadden gedaan waarvan De Cock hen brekers en schenders noemde. °)