Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/388

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

ACHTTIENDE HOOFDSTUK

INSTEMMING MET DE ACTIE VAN DE COCK.

AAKTEN derhalve vooral De Cocks zware beschuldigingen tegen de beide zoo vaak genoemde predikanten en in hen tegen zoovele hervormde leeraars ingebracht, de felle haat tegen hem gaande,

en brachten ze hem in een zeer ernstig conflict met de besturen, God zorgde dat hij bekrachtigd werd en gesterkt tot den begonnen strijd tegen de overmachtigen, mede door brieven van instemming en bemoediging, die van alle zijde kwamen, toen bekend werd dat hij was geschorst in de bediening.

Hoewel de brief door ds H. P. Scholte bij den aanvang van het zoo beteekenisvolle jaar 1834, reeds in zijn geheel werd weergegeven in Hendrik de Cock, de inhoud geeft zoo'’n juisten kijk op dezen man, aan wien door velen geweten wordt dat het te Ulrum tot een scheiding kwam, dat hij hier dient te worden opgenomen in den tekst.

Er moge uit blijken, dat Scholte een taal voert nog harder dan De Cock, maar minder ontleend aan het spraakgebruik der Schrift. Hij maant tot voorzichtigheid ! De Cock moet zorg dragen niet in conflict te komen met de besturen. Wel vergist zich Scholte, als hij van gedachte is dat De Cock leerlingen uit andere gemeenten heeft „aangenomen’’, hij raadt hem aan ze wel te onderwijzen, doch hen aan te moedigen belijdenis af te leggen bij hunne eigene leeraars, dat mogen we niet alleen, zoo schrijft hij, maar dat moeten we doen, al was de duivel zelf dominee. Weigeren ze zulken aan te nemen, dan moeten juist deze predikanten door zulke leden worden aangeklaagd. Hij informeert dan, hoe de kerkeraad onder „dit geval” staat, en of die bereid zoude zijn met kerkeraad en kerkvoogden protest te leveren tegen De Cocks afzetting. Scholte voorziet heel goed dat het daarop zal uitloopen en in dezen brief ziet hij reeds de mogelijkheid onder de oogen van „de afwerping van het synodale juk”, om te spreken