Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/389

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

INSTEMMING MET DE ACTIE VAN DE COCK 333


in eene later in gebruik gekomen terminologie. Scholte spreekt van een „zich onafhankelijk te verklaren van de synodale Hervormde Kerk, en een toevlucht te worden voor alle bedrukte en gehate Sionskinderen in den omtrek !” Ook hij schijnt eenzelfde vertrouwen te hebben op den Koning als zijn „hartelijk geliefde broeder”. Zoo volge dan de brief.

Doveren 9 lanuarij 1834. Hartelijk geliefde Broeder in Christus Iesus!

Met ontzetting ontving ik uit uwen brief de tijding van uwe schorsing in de bediening des Evangeliums; niet omdat ik de groote hoop der Baalspriesters daartoe te goed keurde maar ik had meer natuurlijk ver- stand bij hen verwacht, want de geheele geschiedenis van Gods onfeil- baar woord leert ons dat de vijanden van Christus hunnen val nabij zijn, wanneer zij den Heer der Gemeente, den Koning der Kerk in Zijne ledematen vervolgen, en dit kunnen wij vooraf zekerlijk vertrouwen dat uwe zaak hoe dezelve ook moge uitlopen ter bevordering des Evangeliums komen zal; wordt het hen toegelaten om u af te zetten, dan zullen zij als echte Satanskinderen wel triumph blazen, en hunne schijnbare overwinning door nieuwe aanvallen gevolgd worden; maar zij zullen zich eindelijk te bersten stormen, en met Judas in den eeuwigen afgrond storten, om met hunnen opperpriester, den duivel, de wrake te onder- vinden van den Koning wien zij den scepter zoeken te ontwringen: ge- liefde broeder acht het voor eene groote vreugde de smaadheid te dragen van hem, die als een lam ter slagtbank gesleept in de plaats van al zijn volk, door de dienaren van het toenmalige Sanhedrin met vuisten ge- slagen, gevraagd werd antwoord gij zoo den Hoogepriester ? Hij stond daar in uwe plaats en mag het u nu door genade gebeuren ook in dit opzicht gemeenschap te hebben aan zijn lijden, dan staat Hij ook daar tot uw voorbeeld en Zijn antwoord zij het uwe „heb ik kwalijk ge- sproken betuigt tegen mij, en zoo niet waarom slaat gij mij” maar ook nu geldt in de volste zin voor u de vermaning van onzen Heer om bij de oprechtheid der duiven, de voorzichtigheid der slangen te paren; hebt gij nu volgens het kerkelijk reglement een schriftelijke beschuldiging gehad, hebt gij 14 dagen tijd gehad om daarop te antwoorden, hebt gij de wet gezien waarbij het leeren en doopen verboden word, dat men die voorbrenge, ik ken ze niet. Gij weet wat ik u over het doopen ge- schreven heb; bestaat er eene kerkelijke Synodale wet, dan zou ik u raden om die optevolgen 1 Cor. I vs 14—17. Onderwijzen kan en zal men u niet durven beletten; maar bestaat er ook een wet tegen het aannemen ? Zoo ja dan zou ik de leerlingen van elders aanmoedigen om bij hunne eigen leeraars belijdenis afteleggen van de hoope die in hen is; dat mogen wij niet alleen, maar dat moeten wij doen al was de duivel zelf dominé, en dit zal die zwarte heeren zeeker nog meer ver-