Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/399

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

INSTEMMING MET DE ACTIE VAN DE COCK 341


arbeid voor de pers; zijn uitgaven worden achtereenvolgens genoemd. We lazen er reeds van in de verschillende brieven. Dat deze persarbeid met leede oogen werd aangezien spreekt wel vanzelf; immers dààrdoor werd groote bekendheid gegeven aan de zaak die De Cock met heilige over- tuiging, onverschrokken moed en niet te miskennen bekwaamheid voor- stond. Op de uitgave met voorrede van de Canones en het Kort begrip, volgden de Verdediging en het geschrift van Klok tegen de gezangen met een voorrede van De Cock. Zijn Ernstige en hartelijke toespraak, het eerste geschrift door hem opgesteld, zal nu het licht zien in den loop van ’34. In een dier brieven lezen we reeds van zijn Openlijk protest tegen zeker blauw Boekje in de maand November 1833 uitgegeven bij M. Smit. Hij acht dit „vol van zielverdervende gronden, begunstigd en aangeprezen zoo daar (dat is te Groningen) als elders, door hoogeer- waarde en geleerde zoowel als door niet eerwaarde en domme bestrijders van 's Heeren Kerk en Gemeente, benevens eene openlijke uitdaging aan den schrijver om zijn naam bekend te maken en het licht niet te vlieden, opdat hij ook openlijk bestreden en weerlegd kunne worden.” De Cock weet te schrijven in den naam veler geloovigen.

Op zijn verzoek vervaardigt Luitsen Dijkstra, veenarbeider op de Smilde, de eenvoudige man die zoo’n groote plaats inneemt in de wordings- geschiedenis der Afscheiding, eenige dichtregelen, bij het lezen van zeker valsch en lasterend boekje, getiteld: Wien moet men gelooven, den mensch of God? Met den tekst op het titelblad bedoelt De Cock zijn verzoek te rechtvaardigen, of wil men liever, te verklaren: „De verborgenheden van het Koningrijk der Hemelen zijn den wijzen en verstandigen verborgen, en den kinderkens gegeven.”

In dezen zelfden tijd verscheen ook zijn Vriendelijk antwoord aan den kleinen Vriendenkring, waarvan in een der brieven gewag wordt gemaakt, terwijl naar een tweede antwoord verlangend werd uitgezien; dra kwam dan ook het Vervolg van dat antwoord van de pers. Deze beide ant- woorden zijn in zeer vriendelijken toon gesteld. De Cock had zooveel vrienden, in heel het land, onder eenvoudigen en aanzienlijken, en hij wist zich tegenover hen vriendelijk te gedragen, te meer daar hij een vriendelijk man was.

Deze vriendelijkheid, ook tegenover eenvoudigen, leidde hem er waar- schijnlijk toe zijn hulp te leenen bij de uitgave van meer dan een geschriftje van vrienden en geestverwanten vooral uit de provincie Groningen.

Het is overdreven en bezijden de waarheid als de berichtgever aan Gieseler schrijft: „Daarop, nl. op de uitgave van de Leerregelen van de Dordsche Synode, was de Schaapskooi en vervolgens een heirleger van blauwboekjes, door hem en zijnen aanhang, dat is allerlei menschen uit het laagste gemeen, verwers, kramers, turfgravers, boerendaglooners, in