Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/403

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

INSTEMMING MET DE ACTIE VAN DE COCK 345


Wat daarbij het meest moet treffen is, hoezeer deze eenvoudigen blijken op de hoogte te zijn van de toenmalige bewegingen op kerkelijk gebied, en in de weergave der feiten is Kool wel zoo betrouwbaar als de man die daaromtrent dr Gieseler heeft ingelicht.

Leest men van dienzelfden Noord-Brabantschen arbeider het rijm: /k zocht wijsheid, dan twijfelt niemand, dat wat deze eenvoudige wil zeggen er niet grif ingaat, en daar ging het hem om. Ook Nicolaas Borneman, een bekend man uit den burgerstand, die een drietal geschriftjes schreef, gaf zijne Gedachten over een ten titel voerend werkje: verhaal van eenen, misschien niet onbelangrijken droom in deze dagen.... in rijm. Het woord vooraf, van den koopman in lak en verf, „op it Lytssân in Snits’” van den „greate foarsetter fan de Ôfskieding” te Sneek en omstreken, alwaar hij zelfs bij nacht preekte, uit oorzake van de vervolging waaraan de Afgescheidenen blootstonden, geeft een proeve van dezen vorm waarin hij zijn gedachten over den „misschien niet onbelangrijken droom” gaf. Die droomer behoorde tot degenen die in die dagen erg bang waren voor de beroering op kerkelijk gebied. Borneman geeft in zijn woord vooraf o.a. deze regelen:

Ik dacht: het is geen droom, maar slechts het razen van een mensch die werkelijk slaapt en echter meent te waken, wiens banden nog de Heere zoo ’t Hem belieft moet slaken, dit denkbeeld koestert hij wiens naam is Borneman.*)

Rijmen als die van den Sneeker lak- en verffabrikant, als de Twee geestelijke liederen, over de vervallen kerkstaat in ons Nederland door B. M. BUURSMA te Ferwerd spraken stellig even sterk tot de eenvoudigen in het Noorden en Zuiden des lands, als de overweldigende improvisaties van Willem de Clerq tot de hooge élite in ’slands hoofdstad zoowel als in de residentie.

Het ging ook De Cock met zijn geestverwanten om ontwaking, om opwekking uit den slaap; zij „doleerden”®) over „den vervallen kerk- staat’; dies zongen zij die zingen konden, elk op zijn wijs hun „treur- zang’, doch niet al nederzittende een weinig sluimerende en slapende, zoodat de nacht over de kerk zoude komen. Zij getuigden, zij riepen luidkeels, opdat de oogen zouden worden geopend voor de werkelijkheid.

Treffend is daarbij hoe lief deze menschen de kerk hadden, „Neerlands kerken’; het ging om haar welstand; echter die zagen zij in het aller- nauwst verband met de liefde tot de gereformeerde waarheid, haar predi- king en de vermeerdering van de kennis daarvan. Zoo alleen is te ver- klaren dat De Cock er zich toe leende om met zijn hulp uit te geven: De leiding des Heeren, gehouden met W. Mugge, stuurman in de N. Pekel A.