Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/404

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

346 INSTEMMING MET DE ACTIE VAN DE COCK



Deze Mugge was ook oefeninghouder en werd deswege aangeklaagd. De rechtbank van Winschoten, die een zekeren Gelms in Mugge’s ge- schriftje genoemd, reeds in 1831 had veroordeeld omdat hij in zijn eigen huis oefeningen had gehouden, veroordeelde in 1834 dezen Mugge om dezelfde redenen. De stoere zeebonk weigerde de boete te betalen. Hij schreef op eene aanmaning: „Ik wil het wel met mijn bloed verzegelen, niet met mijn geld afkoopen.”

Het verhaal van de leiding des Heeren met hem gaf hij in den trant waarin vele dergelijke beschrijvingen, tot in kleine bizonderheden toe, tegen het laatst van de achttiende en ook nog in de daarop volgende eeuw werden gegeven. Hoewel dergelijke lectuur naar onzen smaak niet behoort tot de meest geschikte, wijl de spijze te weinig voedende elementen bevat voor het opwassen in de kennis en de genade des Heeren, was die toen ter tijde bizonder in trek en zoo zal De Cock, die de kleinen kende en wel wist welke spijze zij gaarne hadden en konden verteren, het verzoek van zijn uitgever te Veendam niet hebben geweigerd mede te helpen tot den druk van dit geschriftje. In ieder geval behoorde Mugge tot degenen, die het heil voor de kerk zochten. Dit boekje van ongeveer vijftig blad- zijden heeft iets van een allegorie; het is een verhaal van een zeereis; de ervaringen met wind en regen worden telkens weer toegepast op wat Mugge ontmoette op zijn Christen reize. Zoo volgt dan op de mede- deelingen van wat de schippers ontmoetten bij hun thuisreis uit Noorwegen en bij hun verblijf in de Nederlandsche haven en uitreis daarna, telkens bij vernieuwing het: „zoo ook Gods volk en kinderen, wanneer zij dus met den wind des Geestes van den Heere bedeeld worden, dan loopen zij ook wel zoo ras voort... ”

Neen, zulke lectuur was niet naar de behoeften van de „geletterde” kringen, waarin de Van Hogendorps verkeerden en De Cock zal hem zijn opmerking volstrekt niet kwalijk hebben genomen, echter hij kende de Groningers en Friezen, de kringen der Drentenaren waarmede hij in aan- raking kwam beter dan de Haagsche heeren dat deden. Zij dan bewandelden verschillende wegen om te komen tot het behoud van de kerk des Heeren: De Cock met de zijnen zochten reformatie ; Hogendorp en die met hem waren kerkherstel,

Echter, dit staat wel vast, dat de „oppositie in Holland” de gediskwa- lificeerde „raauwe en gewaagde pogingen van De Cock” niet aanvuurde.