Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/405

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XVIII.

1) Donker) C(urtius).

2) Gieseler, blz. 55.

3) Brief d.d. 11 April ’33.

  • ) De berichtgever van dr Gieseler, prof. De Groot (vgl. Reitsma a.w. 3de druk

blz. 779) omschrijft „den aanhang” van De Cock aldus: „dat is (nl. die aanhang) allerlei menschen uit het laagste gemeen, verwers, kramers, turfgravers, boeren- daglooners” (cf. De bewegingen enz, blz. 55) en blz. 152: „Deze ruwe hoop nu, door dolle heethoofden aangevoerd.” Met deze heethoofden worden dan bedoeld De Cock, Scholte, en, naar het onmiddellijk verband waarin deze woorden voorkomen, een Van Velzen,

Welke prikkel stak toch dezen man, den medeoprichter van Waarheid en liefde, zulk een liefdeloos en onwaar bericht, 't is waar als een onbekende X. bericht doende, door te zenden aan den Duitschen kerkhistoricus? Een maand na de oprichting van het tijdschrift De Reformatie (Jan. 1837) begonnen Van Oordt, Hofstede de Groot en Pareau, met de uitgave van het tijdschrift: Waarheid en liefde, Hoe te verklaren het zoo liefdeloos uitvallen tegen de aanhangers van den vroegeren academievriend ? Toch niet enkel uit het feit dat liefde in haat kan verkeeren! Mogelijk toch ook wel, doch dan gekrenkte eigenliefde.

Men vergete toch niet, dat twee eenvoudige mannen van Sneek de pen tegen De Groot hadden durven opnemen met even groote vrijmoedigheid als mr C. van der Kemp. Zij heetten Jans Bonne Wielinga, zeilmaker, en Johannes Andriessen. Maar deze mannen behoorden toch niet tot het laagste gemeen? Wielenga toch be- oefende het eerzaam handwerk van den apostel Paulus: hij was een tentemaker- En wat Andriessen betreft, sinds wanneer worden de bakkers ingedeeld bij de ruwe hoop? Dat was toch wel weinig de liefde betrachten! De waarheid was bij De Groot in deze kwalificatie van De Cocks aanhang al evenzeer zoek als de liefde.

Immers deze mannen, zoo weinig als de andere scribenten door De Groot bedoeld, schreven blauwboekjes. Hij kan al evenmin hebben gedacht aan Borneman, den derden Sneeker, die het zich een eere rekende tot de Afgescheidenen te mogen worden gerekend, en die tevens tot een sieraad strekte van den bedoelden aanhang. Ook Borneman publiceerde eenige strijdschriften, vier in getal (vgl. Wumkes a.w. blz. 16).

Van dezen Borneman volge hier een korte biografische schets. Hij was de ziel van de beweging in de Ned. Herv. Kerk te Sneek. Omtrent de beweging dier dagen ver- trouwde dr Gieseler te worden ingelicht. We weten nu wel op welke wijze dat ge- schiedde. Ook Borneman schreef geen blauwboekjes. Vraag aan dr G. A. Wumkes, die als predikant te Sneek en onpartijdig geschiedschrijver wel goed op de hoogte blijkt te zijn van wie de genoemde drie Sneekers waren, of deze scribenten, immers daar heeft De Groot het over, behoorden tot het „laagste gemeen”, of dezen met zoovele anderen die onder De Cocks aanhang geteld werden, mede vormden die „ruwe hoop” ?