Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/421

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

HET VONNIS VERZWAARD 361


omtrent vinde, en Gods Woord zeker zoowel mij als de godvreezenden niet alleen volkomene vrijheid geeft, maar zelfs beveelt, gelijk ook uit het 27ste, 28ste en 29ste onzer geloofsartikelen bijzonder blijkbaar is.”

Zelfs ter beslechting van zaken die niet direct het kerkelijk leven be- treffen richt De Cock zich tot den Koning, of liever is hij het die een smeekschrift heeft opgesteld en geschreven voor een arbeider, om van zijne majesteit te vragen „toelating van echtscheiding van zijn vrouw, met name genoemd, waarvan hij sedert 1825 reeds afgescheiden leeft. Hij heeft bijna vijf jaar met haar samengeleefd in den echt, doch vanwege haar overspel, levende met eenen anderen man bij wien zij reeds kinderen heeft, moest hij haar eindelijk in genoemd jaar na vele vermaningen en bedreigingen van Gods toorn verlaten en is zij nog dienzelfden dag bij den schipper, bij wien zij die kinderen had, gaan wonen.” In 1826 of 1827 heeft hij zich „vervoegd bij den Heer Procureur R. P. Mees te Appingedam en Zeven- steern” ®) om op een wettige wijze te scheiden.” In 1830 heeft hij dat nog eens van nieuws bezocht bij den Heer Procureur Zichterman, „die het armregt” verzocht en verkregen had voor hem en eerst de zaak beter scheen voort te zetten, maar ook toen is zulks wederom belemmerd en verhinderd geworden, denkelijk ook mede doordien Zijn Edele toen met de schutterij uitgetrokken is. Nu staai zijù hoop alleen op den Koning, dien op het eerbiedigst en ootmoedigst verzoekende den nooddruftigen het regt te laten wedervaren en hem vrijheid te verleenen om op eene wettige wijze van zijne vrouw gescheiden te worden. Hij verwijst daartoe naar Matth. 5 : 32.

In eene door de betrokken vrouw eigenhandig geteekend naschrift ver- klaart deze tot haar schaamte te moeten bekennen dat wat zijne Majesteit wordt geschreven in dezen brief de waarheid behelst. Zij vraagt tevens de vergunning der gevraagde echtscheiding.

De berichtgever aan dr Gieseler deelde onder meer omtrent De Cock mede dat hij een ijverig en trouw herder was van zijne gemeente. Mede uit dezen brief moge blijken, dat hij niet alleen waakte over haar geestelijk welzijn, doch ook haar belangen op ander gebied voorstond.

Nog bevindt zich in het archief De Cock een brief aan Zijne Majesteit, welke werd opgesteld en geschreven door De Cock ten behoeve van een militair, die reeds lang gediend heeft en met vele redenen omkleed ver- zoekt vrijgesteld te mogen worden om verder als schutter te dienen. ?)

Indien de Koning, die zoo krachtig het persoonlijk regiment voerde, en daartoe ongemeen hard werkte — vaak werd hij reeds des morgens om vier uur in zijn koninklijke werkkamer gevonden — in eigen persoon kennis heeft genomen van den inhoud der brieven door De Cock aan Zijne Majesteit geschreven, dan kon deze hem niet geheel onbekend zijn, toen hij zich op den 22sten December 1833 tot den Koning richtte en dien verzekerde, dat