Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/424

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

364 HET VONNIS VERZWAARD



die de een of ander zoude willen voorstellen ter mijner bescherming tegen het wettig bestuur, en liet met mij doen, wat men goed vond...”

„Passief moeten we zijn in alles”

Intusschen hoop ik, „dat gij voortgaat met uw ambt waar te nemen,” zoo schrijft Kohlbrügge verder. Dit bericht was niet juist. Er gingen zooveel valsche geruchten omtrent De Cocks doen en laten onder vrienden, medestanders en belangstellenden, geen wonder dat daaronder ook vele onjuiste waren gemengd. Kohlbrügge schrijft: „zoo dit zoo is, (nl. dat hij zijn ambt voortgaat waar te nemen. K.), verheug ik mij, en ben ik in mijn geest u op zijde. Evenwel,” zoo gaat hij door, „ben ik er nog niet van verzekerd ; want uit den brief aan zuster Verschuur geschreven, blijkt dat gij mijne meening zóó had opgevat, als of de Gemeente geweld met geweld moest keeren, en gij u aan het hoofd daarvan moest stellen. Ik gruw van zulk een leer; althans weet gij nu mijne meening. Uw plicht is het te waken voor de kudde, u toevertrouwd, en u dapper tegen de wolven te stellen, gelijk gij ook doet, te protesteeren bij het kerkbestuur, dat u geschorst heeft, en hun te laten weten, dat gij, onverminderd allen verschuldigden eerbied uit gehoorzaamheid, aan wien zulks toekomt, de schorsing in uw dienst verklarende als niet, met den Woorde Gods, op straffe van ongenade des Allerhoogsten, den God des hemels en der aarde, des Konings zijner kerke, denzelven meer moetende gehoorzamen dan den menschen, niet anders kunt dan voortgaan met het Evangelie te prediken en uw ambt waar te nemen als altijd, al is het dan op eene buitengewone wijze, latende over voor hunne verantwoordelijkheid dat zij de rust en orde verstoord hebben, in welke het uwe hoogste lust was, het ambt, u wettig door oplegging der handen van den Heere in Zijnen Naam van de Gemeente toevertrouwd, op een Gode betamelijke wijze te handhaven.”

De plicht van de ouderlingen acht Kohlbrügge dat van een anderen aard is. „Wijl dezen in hun rust gestoord zijn, dienen zij, evenals de doleerende in de zeventiende eeuw, hun beklag dat men met geweld inbreuk heeft gemaakt op hunne goede rust, met verzoek om redres in te leveren bij de plaatselijke en provinciale overheid en voorts niet bij den Koning als bij wijze van kennisgeving, maar bij de Staten hunner Provincie en bij de Staten-Generaal.”

„Gij blijft passief en latende na ingediend protest, waar zulks behoort, kerk en preekstoel staan waar ze staan, gaat gij voort in uw ambt op eene buitengewone wijze, vergetende alles, wat achter u is, en houdende de steenen kerk en prêekstoel voor zoodanig in den grond gezonken als kwam ze er nooit weer uit. De gemeente handelt evenzoo, en verder, geheel passief, niet vergetende, dat wij tot lijden gezet zijn.”

„Zie daar nu, rond en klaar, niet mijn raad, maar mijn innige over-