Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/425

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

HET VONNIS VERZWAARD 365


tuiging, hoe er in deze hoogst gewichtige zaak dient gehandeld te worden.”

„Ten opzichte van uwe handelwijze en gebezigde uitdrukkingen laat ik de Moralisten philosofeeren, de stuurlieden, die aan wal staan rede- kavelen, de geparfumeerde fijnen en zoetsappige lieve menschen een: „dat is jammer”, de vreesachtige een: „och, hij had nog zoo nuttig op den preekstoel kunnen zijn”, en den hoogwijzen een professoraal : „maar P’.... of een apodiktisch vonnis uitspreken. Ik houde mij aan één woord, dat die allen mij eerst mogen oplossen. Vloekt Meroz, zegt de Engel des Heeren, vloekt hare inwoners geduriglijk, omdat zij niet ge- komen zijn tot de hulpe des Heeren, tot de hulpe des Heeren met de helden.”

Dezen brief zal De Cock ontvangen nadat zijn vonnis door het provinciaal kerkbestuur zal zijn verzwaard. Toch zal hij zich niet kunnen voegen naar den raad van Kohlbrügge, gelijk hij dan ook niet passief is geweest tot op dezen datum en de ontmoeting daaropvolgende met Kohlbrügge. In één opzicht is hij passief geweest, dat hij zich heeft onthouden van zijn dienstwerk. Maar deze passiviteit eischte de hoogste activiteit: zich stil te zetten. Opmerkelijk dat Kohlbrügge juist deze passiviteit niet wilde: „gaat gij voort in uw ambt op eene buitengewone wijze!” Dat wilde De Cock juist niet, en waarom niet? Omdat niets verder van hem was dan Separatisme. Scholte in zijn schrijven van begin Januari zag reeds in de toekomst: Separatie. De Cock dacht daaraan het aller- laatst! Hij heeft geprotesteerd; hij heeft gepetitioneerd; hij heeft zich geweerd en verweerd tot het einde toe. Doch zijn tegenstanders dachten aan den raad van Laurman en zonnen hoe tot dat voorgestelde doel te geraken. Niets lieten ze daartoe ongebruikt; de meest onheusche en onvriendelijke bejegeningen deden ze De Cock aan: hij moest en zou er uit!

Bij de lezing van den belangrijken brief van Kohlbrügge moet het treffen van welk groot belang het brievenmateriaal is voor de geschied- schrijving. In Molenaars brief aan De Cock hebben we ongezocht als het ware een korte beginselverklaring van hen die in den weg van kerk- herstel de eenige redding der kerk zien; daarin vindt men reeds enkele stippeltjes waarover de lijn zal worden getrokken bij de mannen van het kerkherstel.

In Hofstede’s brieven aan De Cock is de Evangelische richting aan het woord en geeft de vader van de Groninger school een beknopte be- ginselverklaring, waarin duidelijk uitkomt hoeverre zij afwijkt van de ge- reformeerde leer der vaderen.

Hier in Kohlbrügge’s brief vernemen we een geluid dat na honderd jaar duidelijk en versterkt wordt vernomen uit den mond en uit de ge- schriften der neo-Kohlbruggianen; waartegen Da Costa niet ophield zijn vriend De Clercq te waarschuwen: het Kohlbruggiaansch „lijdelijk christendom.”