Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/444

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

382 HET VONNIS VERZWAARD gelijk we reeds meldden, smeekende de vrijheid van drukpers te hand- haven, die toch was aangerand door het vonnis tegen hem uitgesproken op grond van de uitgave van zijn Verdediging.

Daarop richtte hij zich „met diepe bedroeving” over de verregaande verbastering van onzen kerkstaat, hem gebleken uit de uitspraak den vierden ontvangen, tot het provinciaal bestuur. Scherp en raak, als immer, schrijft hij: „uw vonnis lezende en daarin de uitdrukkingen vindende van liefde en verdraagzaamheid, kwamen mij de woorden des wijzen Salomons te binnen: „De regtvaardige kent het leven zijner beesten, maar de barm- hartigheden der goddeloozen zijn wreed;” en daarna: „Spreekt gij waarlijk gerechtigheid, gij vergaderingen ? Oordeelt gij billijkheden, gij menschen- kinderen?” „Hij zal zich in de eerste plaats onderwerpen, omdat de uit- spraak een is in het hoogste ressort. Als het provinciaal bestuur het van zich zou kunnen verkrijgen dan zou hij in dien tijd den dienst wel om niet willen waarnemen en het traktement in dien tusschentijd laten komen voor de armen der gemeente, die door zijn schorsing reeds zoozeer zijn benadeeld ; hun doel, hem te benadeelen, zou daardoor toch evengoed bereikt worden. Immers zoo zou hij de gemeente kunnen voeden met de gezonde woorden, en het meer en meer invretende zuurdeesem der Fari- zeën, Sadduceën en Schriftgeleerden tegengaan. Zijn leer is immers — dat leidt hij af uit hun stilzwijgen daarover — zonder verdenking en opspraak !

In een onderschrift vraagt hij aan het bestuur hem te willen inlichten, indien er hooger beroep mogelijk is.

In een schrijven van den 16den April verzoekt hij aan den ring Leens hem zoo spoedig mogelijk specifiek op te geven, wijl in de kosten van het geding veroordeeld, hoeveel hij verschuldigd is. Tevens doet hij het voorstel den dienst te mogen waarnemen, opdat de ringpredikanten niet tegen wil en dank der gemeente hun diensten voortzetten, en alzoo aan den schijn ontgaan, hun leer op te dringen, het geld der gemeente, tegen haar wil, te begeeren en haar zoeken te verstrooien, in plaats van te stichten. Hij teekent zich als hun heilbiddende, schoon niet met hen vereenigde dienaar.

Een verzoek van gelijke strekking werd door den kerkeraad aan den ring gezonden. Den volgenden dag schreef de kerkeraad aan den Koning en verzocht van deze voorziening tegen de uitspraak van het provinciaal kerkbestuur.

Deze stukken zijn aan alle zachtmoedigheid gespeend. De Cock ergerde zich aan de onwaarachtigheid in het vonnis van het „hooger” kerkbestuur, als het gewag maakte van alle middelen der zachtmoedigheid om hem te bewaren. Hij voelde aan alle bewegingen der „hoogere” besturen dat zij „aan hem wilden”; dies geen bemanteling daarvan. Willen zij veinzen in