Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/451

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XX 387


maar heb tot dusverre geen gehoor kunnen erlangen. In de hoop dan, van door Uwe Majesteit in mijn regt gehandhaafd en vrijgesteld te worden wend ik mij tot Uwe Majesteit in de hoop dat de Heer Uwer Majesteits hart moge neigen, om gelijk Salomo het regt der verdrukten te behartigen.

In welke hoop en met welke bede voor het vaderland, voor Uwer Majesteits huis ik mij noem een Uwer Majesteits onderdanigste, gehoorzaamste en biddende onderdanen,

TIIJS JAKOBUS BERGHUIS

Bij het 2de Bataillon Groninger landelijke Schutters 2 Compagnie.

8) Mij werd gevraagd door een der kenners van het Réveil of aan Molenaar door de kerkhistorici van onzen tijd geen onrecht wordt gedaan in de wijze waarop ze over hem oordeelen ? 't Is waar: dat oordeel is niet malsch. Men vergelijke dr G. J. Vos Az., Geschiedenis der Vaderlandsche Kerk, tweede druk, blz. 421 v.v. 2. 8 109—113 en diens Groen van Prinsterer en zijn tijd. Vooral Everard Gewin, in zijn In den Réveil- kring, Baarn, Hollandia Drukkerij 1920, is zeer scherp in zijn oordeel over ds Molenaar, blz. 159—162.

9) ’tIs opmerkelijk, dat De Cock zich wel uitlatende over Molenaars schuldbelijde- nis dat toch nimmer scherp deed. Het broederhart was gekrenkt door teleurstelling, doch verbitterd was hij niet. Hij zweeg liever over Molenaar en als zijn vriend Van Zuylen dezen noemt, dan zal De Cock wel gevoeld hebben, dat Van Zuylen wel- licht eer den weg van kerkherstel zal kiezen dan dien der reformatie. Gul uit zich ook graaf Dirk van Hogendorp, als De Cock uit de gevangenis hem niet heeft verheeld dat „hun gedrag hem bedroefde”. Doch daarover vgl. men het tweede deel. Dit schrijven van Van Hogendorp is niet gedateerd, doch uit het begin van ’35, niet lang na het sterven van graaf Gijsbert Karel van Hogendorp, Dirk's vader. Deze brief is zwart omrand.

lo) Om een indruk te ontvangen van den bizonder grooten invloed geoefend op de kerkelijke zaken in het algemeen en op die van de Hervorn:de Kerk in het bizonder door dezen heer J. D. Janssen, vergelijke men Kerk en Staat, door DR |. TH. DE VissER, A. W. Sijthoff's uitgevers-maatschappij, Leiden. (erde deel. Nederland vanaf 1796 tot op heden : blz. 42—237.

1) Als voorbeeld van maar raak schrijven over de Afscheiding zonder genoegzaam op de hoogte van zaken en personen te zijn, verwijs ik naar Begin en Beginsel der Afscheiding, door DR G. KEIZER, serie 4. No. 2—3, Ons Arsenaal, blz. 33, waar het volgende wordt aangehaald, gegeven in het veertiendaagsche bijblad van De Nederlander, onder het hoofd Groen van Prinsterer, 3e reeks, 1. Jeugd: „Om zich een juiste voor- stelling te vormen van den indruk, dien de beweging der Afgescheidenen — „Separa- tisten”, zooals men hen gaarne noemde — op de publieke opinie maakte, moet men in het oog houden, dat zij opkwam uit de kringen der kleine burgers. Het was het arme — „het in tweeërlei beteekenis arme” — volk, dat zich hier uitsprak en dat door bemiddeling van een plattelandsdominee, die buiten zijn gemeente geen, of nauwelijks relaties had, van zich deed hooren. Een gemeente, ergens in een uithoek van Groningen, was de haard van het Separatisme; en indien haar voorganger, de predikant De Cock, niet in aanraking gekomen was met een ander predikant, Scholte, die aan de beweging uitbreiding gaf door zijn propaganda, dan zou het te bezien geweest zijn, of zij de grenzen der gemeente Ulrum ooit zou hebben overschreden.”

Een dergelijk scribent toont niet veel respect te hebben voor den lezerskring van De Nederlander, door er zóó maar op los te schrijven. Dit nadert die andere bewering, dat ze bij De Cock's reis ter audiëntie bij den Koning in Den Haag, in de kringen van