Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/463

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

„DE TUSSCHENKOMENDE OMSTANDIGHEDEN” 399

hen gesloten werd; sommigen van hun vrienden en bekenden konden zij niet vinden; anderen werden niet thuis getroffen. Doch daarop werd de weg hun geopend: zij kwamen eindelijk bij Capadose, waar Van der Kemp ook was. Daar Capadose „logeergasten” had, kon hij hen niet bergen, doch liet logies vragen bij een zijner vrienden, en wel bij „den Heer en Juffrouw Nieuwenhuizen”.°®) Deze menschen waren „wat nede- riger en eenvoudiger en meer „afgescheiden” van den Baälsdienst dan de meesten”. Zij vonden bij hen een kostelijk onthaal en broederlijke liefde. Al den tijd van hun verblijf in Den Haag, tot aan den avond van den 16en Mei, hebben ze bij deze familie gelogeerd.

Waren ze des Dinsdags tegen den avond daar gekomen, reeds des Woensdagsmorgen zijn zij bij den Koning op audientie geweest en hebben nog al eenigen tijd met dezen gesproken, eerst De Cock zelf en daarna De Wit. De Koning zocht hen kennelijk te verbijsteren en van het stuk te brengen, maar de Heere gaf aan hen beiden vrijmoedigheid om de waarheid voor te stellen en vast te houden en hem onder het oog te brengen, dat niet de wijze van doen, maar de waarheid zelve het doel der vervolgers was, gelijk De Cock den Koning trachtte aan te toonen uit de „moeielijkheid, die niet alleen aan hem maar ook aan Scholte en Meerburg '°) reeds werd gemaakt,’ verder uit het feit dat de formulieren werden ontbonden door De Groot en Van der Linden, en gelijk vooral den Koning kan blijken uit „de gruwelijke en goddelose voorslagen van Laurman.”

De Koning verwees hem onder anderen ten dezen opzigte naar Van Pallandt van Keppel. De Cock was echter zoo vrijmoedig den Koning er op te wijzen, dat Van Pallandt „waarschijnlijk evenzeer van de waarheid met anderen verwijderd was.” Toch heeft hij zich voorgenomen dezen minister van Staat dienzelfden dag nog te gaan spreken. Zij zijn van voornemen aan den avond van dien dag met de nachtschuit nog naar Amsterdam te vertrekken. Omdat hij daar de broeders nog denkt te bezoeken, zal hij denkelijk geen tijd hebben om vóór dien tijd, hij bedoelt den dag der oproeping, Woensdag 21 Mei, te huis te komen. Hij hoopt dat de Heere den weg bereidt om op tijd en plaats te Groningen te zijn ter verant- woording ; misschien dat hij dan des Donderdags of Vrijdags te huis kan komen. Mockt er nog iets belangrijks voor die vergadering gezonden zijn ; zijne vrouw hebbe de goedheid dat dan te sturen aan het adres van Bolt. Zijn geheele reis heeft hem de tijd ontbroken, zoozeer was die bezet; ja den laatsten dag te Den Haag was die zoo hoogst bezet, dat zijne vrouw zich met het weinige vergenoegen moet wat hij haar nu nog schrijft.

Een paar dagen vòòr dat de Koning in audientie aan De Cock ried zich te vervoegen tot Van Pallandt van Keppel, teekende deze als minister van Staat een stuk aan den kerkeraad van Ulrum, dat kortweg meldde,