Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/464

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

400 „DE TUSSCHENKOMENDE OMSTANDIGHEDEN”


„dat zijne Majesteit de Koning, hun verzoek om voorziening tegen de uitspraak van het provinciaal Kerkbestuur van Groningen, gedaan, ten nadeele van hunnen predikant H. de Cock heeft gewezen van de hand.”

De Cock kwam tijdig te Groningen om zich te verantwoorden omtrent het bezwaar tegen hem ingebracht, inzake de uitgave van Klok’s geschrift over de gezangen, door hem van een voorrede voorzien. Eenvoudig en raak merkt hij daarin op, dat het een „opmerkelijk feit is, dat, nadat de gezangen nog geen dertig jaren in onze kerken '!) zijn ingedrongen, honderden van geloovigen overtuigd worden van hun schadelijkheid, terwijl alle ware geloovigen, nog, na een bijna driehonderdjarig tijdsver- loop, met den catechismus en de geloofsbelijdenis volkomen instemmen. Wel stopte men bij de invoering daarvan den mond der geloovigen met machtwoorden als vooroordeel en stijfzinnigheid ; maar waar komt het nu vandaan dat degenen die door ontdekking zijn „overgebracht” tot het geloof in den Heere Jezus Christus tegen de gezangen zijn? Hier toont de kracht der waarheid haar vermogen! Hebben de wijze en vrome voorvaderen van Dordrecht bevolen dat er geen nieuwe gezangen in de kerk zouden worden ingevoerd, '?) onze eeuw heeft den raad der ouden verlatende eigen zin en wil gevolgd. Nu ziet men de gemeente des Heeren gedeeld en gescheurd, de gemoederen verhit, de stichting belemmerd en verachtering in den waren dienst van God. Moge de wereld dikwijls die in Christus Jezus zijn verachten, lasteren en schelden als bevooroordeelde dommen, hij bidt een iegelijk, aan wie de eere Gods en eigen heil ter harte gaan, de redenen van één dier kleinen, die het gegeven is de ver- borgenheden van het Koninkrijk der hemelen te verstaan, onpartijdig te overwegen en aan de waarheid te toetsen.”

De Cock was nu deswege voor een commissie geroepen. Bij dat ver- hoor had Cremer hem aangeraden het pas verschenen boekje te lezen van Maria Hoogendorp: De Evangelische gezangen getoetst aan den Bijbel en de formulieren van eenigheid der Hervormde Kerk.

De schrijfster verdedigde daarin, zonder eenigen terugslag op het werkje van Klok, de gezangen. Zij voelde zich daartoe gedrongen, omdat er zoo- velen waren, te Leiden en elders, uit den beschaafden als onbeschaafden stand, die tegen de gezangen waren en dat ook toonden, niet zonder opzet en vaak zeer in het oog vallend en demonstratief.

De Cock dan kocht dat boekje, volgde alzoo den raad van Cremer op, doch hij schreef den dag voor zijn veroordeeling aan het provinciaal kerk- bestuur, dat „de lezing daarvan hem geenszins overtuigd had van de ongegrondheid van het door Klok beweerde.”

Nogmaals, zoo schrijft hij dan aan genoemd bestuur, zal ik trachten mijn onschuld en de rechten van de gemeente voor u open te leggen.