Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/476

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

410 DE GESCHORSTE AFGEZET. IN APPÉÈL BIJ DE SYNODE

waarin hij het pleit voert voor dr H. F. Kohlbrügge, over wien, nog vòòr hij met hem kennis had gemaakt, eene „edele dame” hem had geschreven. Deze dame is stellig „zuster” Verschuur, de „freule” met wie, naar een brief dien De Cock in dezen tijd van Scholte ontving, de weduw- naar Kohlbrügge, „gaat trouwen, zooals hij wel vermoed had.” Daaraan voegt Scholte dan nog toe: „hij is nog in de zware rouw over zijne vrouw, is dat nu eene vrugt van zijn geloof ”*) Een eerste symptoom in de correspondentie van Scholte van verwijdering tusschen deze beide mannen als „aan één tafel opgegroeid”. Straks zullen we scherpe uit- drukkingen treffen in Kohlbrügges brieven, die wijzen op een zich ver- breedende klove tusschen Kohlbrügge en de mannen der Afscheiding. Met instemming haalt De Cock in zijn Verdediging de woorden aan van de door hem niet nader genoemde edele dame: „wie kent niet den eerwaardigen dr H. F. Kohlbrügge, dien veel geplaagden man, dat uit- werpsel der doode Nederlandsche Kerk, die geesel, gehaatte en ver- achtte van alle Pharizeën onzes tijds, die met werken omgaan, en eene andere zelfgewerkte heiligheid zoeken buiten die, welke Gods kinderen, door het gelooven in hunnen Borg en Zaligmaker HEBBEN.’

Heeft Van der Linden gewezen op lasterschriften van de zijde der voorstanders van de gereformeerde leer; adres aan de Schaapskooi, nu komt De Cock met het eene voorbeeld na het andere waaruit blijken moge dat niet dezen de vervolgers zijn, doch cer de vervolgden en in verband daarmede wijst hij dan op de zaak Kohlbrügge: „Wie ge- bruikte hier harde bejegeningen, scheldwoorden en dreigementen, die voorloopers van inquisitiën, brandstapels, bloedbruiloften, dragonder- bekeeringen enz. ?”’

Oordeel zelf! Hij noemt een tweede voorbeeld van vervolgings-zucht der liberalen: „Hoe is het gegaan ook met den ondermeester D. van der Werp te Houwerzijl ? Uit ijver tot den waarachtigen dienst van God en uit liefde zijns naasten heeft hij op mijn verzoek dat godslasterlijk blauw- boekje wederlegd, waarvan ik den schrijver heb uitgedaagd, maar te ver- geefs, daar hij nog niet eens voor zijne dwalingen bij de wereld bekend durft staan. En welke is de vrucht geweest van zijne liefde tot God en den naaste ? Aangeklaagd door eenige zijner vijanden, waarvan de meesten in ’t geheel geen belang hadden bij hem of zijn schoolhouden, heeft De Groot zonder hem te hooren, den ouden meester van Houwerzijl geboden, om den jeugdigen bekwamen en godvreezenden jongeling D. van der Werp, aan wien het grootste gedeelte der gemeente bizonder gehecht en verknocht was, hoe eerder hoe liever weg te jagen, hetwelk deze dan ook (uit vreeze voor De Groot, zijn schoolopziener, die hem niet ondui- delijk gedreigd had, om, zoo hij zulks niet deed zelve verjaagd te zullen worden), niet oogenblikkelijk, gelijk De Groots begeerte was, gedaan