Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/497

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK DE KERKERAAD VAN ULRUM WENDT ZICH TOT DE STATEN VAN GRONINGEN EN TOT HET PROVINCIAAL KERKBESTUUR. IN N haar schrijven aan de staten ,wendt zich de dolerende ¹) gemeente van Ulrum tot de staten om te vragen de handhaving van het regt der verdrukten". Het kan hen niet onbekend zijn ,,hoe de liberalen en Dortschen, gelijk zij veelal tegenwoordig genoemd worden, tegen elkander overstaan, de beslissing der waarheid kunnen wij, zoo schrijft de kerkeraad, van UEd. niet vragen, maar daar door de ker- kelijke overigheden geenerleij acht geslagen wordt noch op onze vertogen, noch op die van onzen leeraar, dien wij, schoon door hen onregtmatig en tegen Gods Woord afgezet, als ònzen leeraar blijven erkennen, daar ons door hen in onze gereformeerde 2) gemeente eene leer opgedrongen wordt die regtstreeks tegen de gereformeerde leer inloopt, en deze ons in de eerste plaats over en opgedrongen is, zelfs door uiterlijk geweld of militaire magt, zoo bidden wij van UEd. de handhaving onzer regten als gereformeerde gemeente en de vrijwaring van conscientiedwang, die wij te vergeefsch nog dusverre van de kerkelijken verwagt hadden. Hebben weleer onze overigheden als ware voedsterheeren van Gods Kerk en Gemeente zich gesteld tegen allen conscientiedwang en Tyranny, zoo van Uitheemschen als Inboorlingen, zoo van wereldlijken als kerkelijken, ten tijde der Spaansche overheersching, zoowel als ten dage der Remonstranten, wij hopen door UEd. ook als onverbasterde zonen van conscientiedwang- vliedende voorvaderen als ware voedsterheeren van Gods Kerk en Gemeente voor conscientiedwang bevrijd te worden en ondersteund in onze regten als gereformeerde gemeente, die ons houden aan onzen Catechismus, de Geloofsartykelen en de Dordtsche Synode, in alles gegrond op Gods woord, en voor zooverre onze tegenwoordige wetten daarmede overeenkomen, maar waar zij daarmede strijden hopen wij