Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/514

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

APPÈL BIJ EN MEMORIES AAN DE SYNODE alleen maar in hoe verre zij die mogen gebruiken. Moge het zijn dat hij zich tegen de genoemde predikanten bezondigd heeft, is dit dan eene zonde, verondersteld hij heeft zich daaraan schuldig gemaakt, om des- wege gesuspendeerd te worden met verlies van zijn traktement, gelijk het luidt in het hoogste ressort, door het provinciaal kerkbestuur tegen hem gewezen? Hij acht, dat in aanmerking had mogen komen dat hij door Brouwer opgeroepen en uitgenoodigd is geworden om tegen hem te schrijven, zoo is hij dan eenigermate om der waarheid wille tot dit schrijven genoopt, en, zoo vult hij zelf aan in Van Hogendorp's manuscript, gedrongen. Hij houdt zich overtuigd, dat had hij voor den wereld- lijken rechter moeten terecht staan, hij met meerdere redelijkheid zoude zijn behandeld geworden. Wat moet men zeggen van eene geestelijke overheid, die, waar op zijn hoogst een broederlijke vermaning voor eenen gewaanden en betwijfelden misstap het gevolg moest zijn geweest, nu eene suspensie uitspreekt voor den tijd van twee jaren met verlies van traktement. Hij zwijgt dan nog van de verzwaring van het vonnis, van hetwelk hij slechts appellant was; een daad van een wreede gevoelloosheid, waarvan onder de wereldlijke rechters alleen bij de militairen voorbeelden worden gevonden, terwijl de meer geoefende en daarom ook meer gecivilizeerde burgerlijke regter van dezelve gruuwt, en het vrijwillig gebruik van het regt van appel nooit ten nadeele van den appellant doet uitlopen." Dat de synode hem redres geve! Toch mag hij het niet ontveinzen: ook in dit opzicht zijn zijne uitzichten kommerlijk. Hij wordt niet als mensch, als burger geoor- deeld; maar de leer, die hij verkondigt, is de leer zijner vervolgers niet, en, zoo vraagt de appellant.... is zij de uwe ? Men is niet meer te- vreden vrijheid te hebben eene leer in onze" kerk te verkondigen, welke de vaderen oordeelden niet overeen te komen met de gezonde woorden van onzen Heere Jezus Christus, maar men kan de voorvaderlijke leer niet meer verdragen. Men ziet de belijders daarvan met nijdige oogen aan, en zelf de verdraagzaamheid verloochenende waaronder men groot is geworden, heeft men gehoor gegeven aan Laurman in zijn boekje met den lieffelijken" titel van den Dweeper bestempeld. 39 Met betrekking tot de uitgave van het werkje van Jacobus Klok ver- zekert hij alle de uitdrukkingen daarin voorkomende voor zijn rekening te nemen". Mogen de tegenstanders van 't Gezangboek" voor dompers en dwepers worden gehouden en door sommigen met minachting en een beleedigend mededoogen worden aangezien, hij vermeent, ofschoon er enkele uitzonderingen mogen wezen, dat zij de steunpilaren der kerk zijn, èn door de achting die zij om hunnen voorbeeldigen wandel alomme bezitten, èn omdat zij gezegd mogen worden hun geloof door hunne werken te betoonen, waarover de ,,zedelijkste Herders der gemeente, ook dan wanneer zij met hen in de leer verschillen, hunne bewonderende 446