Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/531

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

APPÈL BIJ EN MEMORIES AAN DE SYNODE b.) Maar ook tot het gebruikmaken dezer vrijheid was hij ten dezen verplicht. Bij zijne toelating tot de predikdienst had hij immers de bij art. 28 van het Regl. op het Examen, van 30 July 1816 gevorderde ver- klaring en belofte met onderteekening bekrachtigd, dat hij de belangen van het Ned. Herv. Kerkgenootschap in het bijzonder door leer en wandel zorgvuldig zou behartigen, en de leer, in de aangenomene Formulieren van eenigheid vervat, naarstig leeren en handhaven, als ook op de be- vordering van godsdienstige kennis, Christelijke zeden, orde en eendracht zich met allen ijver toeleggen. Aan deze verplichting heeft hij voldaan, door de verguizingen der Geref. leer, welke zich Br. en Redd. opentlijk hadden veroorloofd, ook opentlijk uit de Formulieren van eenigheid aan te toonen en met Gods Woord te wederleggen. Hij ware juist aan zijne verplichting te kort gekomen, indien hij die werkjes onbeantwoord ge- laten had. Tenzij men bewijze, dat Br. en Redd. de eer der Geref. Kerk hebben opgehouden, is het niet te ontkennen, dat de Cock door zijn tegenschriften eene schuld heeft betaald, welke hem was opgelegd en wier betaling hij uitdrukkelijk op zich genomen had. c.) Doch zou er dan in de wijze, waarop hij aan deze verplichting voldaan heeft, iets strafbaars zijn? Men leze zijn boekje, en zal bevinden, dat hij niet maar eenige losse gezegdens uit de lucht grijpt en in het wilde heenwerpt, maar dat hij bepaaldelijk en geregeld opgeeft, welke woorden en gevoelens hij in de stukjes van Br. en Redd. misprijst, en dezelve dan met goede, ons alleszins voldoende redenen beantwoordt. Men legt hem in de beide vonnissen ten laste, beleedigende uitdruk- kingen gebezigd te hebben omtrent de Heeren Br. en Redd. door hen te noemen dezulken, die, zooveel in hen is, de zielen tot het eeuwig verderf vervoeren, lasteraars van hetgeen zij niet verstaan, wolven, dieven, moordenaars, Pharizeën, huichelaars, meineedigen. Allerongunstigst is de wijze, waarop alle deze uitdrukkingen zoo los worden bijeengevoegd, terwijl men ze in het werkje van de Cock niet zal aantreffen, dan met bijvoeging van hetgeen hij door ieder derzelve verstaat, en van het bewijs, dat Br. en Redd. die benamingen verdienen. Nergens toch noemt hij hen dezulken, die, zoo veel in hen is, de zielen tot het eeuwig verderf vervoeren, dan wanneer hij gelijktijdig bewijst, dat zij zich aan de Pelagiaansche ketterijen schuldig maken; nergens lasteraars van hetgeen zij niet verstaan, dan met bijgevoegd bewijs, dat zij de genadewerkingen des Heiligen Geestes voor ijdelheid uitkrijten; nergens wolven, dieven, moordenaars, dan met het bewijs, dat zij zich door hunne geschriften zulke handelwijze veroorloven, als waaraan de Heere Jezus zelf die benamin- gen toevoegt; nergens Pharizeën en huichelaars, dan tevens bewijzende, dat zij de leer der eigene gerechtigheid voorstaan en onder schoon- schijnende woorden verbergen; nergens meineedigen, dan onder aantooning, dat zij den plechtigen eed verbreken, dien zij bij het aanvaarden hunner diensten als anderszins hebben afgelegd. Alle die uitdrukkingen zijn wel hard, maar toch niet onbestaanbaar met de eerwaardige betrekking van een Evangeliedienaar, die, ja, dubbel verplicht is, anderen ten voor- 463