Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/561

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK PLAGERIJEN VAN EN VERVOLGING DOOR HET PROVINCIAAL KERKBESTUUR. H ET provinciaal kerkbestuur liet De Cock wel lang wachten voor het hem gelegenheid gaf hetzelve te spreken op Donderdag den 2den October". Niet dat het hem uit het oog verloor, integendeel zocht het met ,helsche haat" of het hem ook treffen kon. Een schoone gelegenheid bood zich aan. "2 Bij het classikaal bestuur van Middelstum waren in de maand Augustus twee aanklachten ingekomen betrekkelijk het houden van onwettige godsdienstige bijeenkomsten of conventikels onder de leiding van den gesuspendeerden predikant H. de Cock." Dit classikaal bestuur bleef niet in gebreke daarvan kennis te geven den 21sten Augustus aan het provinciaal kerkbestuur, en dit gaf daarvan den 3den September kennis aan den Gouverneur. De Gouverneur van de provincie Groningen, Rengers, haastte zich alle de bij hem ingekomen stukken dienaangaande te zenden aan den heer Officier van Justitie in het arrondissement Appingedam, met een begeleidend schrijven van den 5den September, waarin hij dezen verzoekt, ,daarin te willen handelen, procedeeren of te doen procedeeren, zooals deze zal vermeenen te behooren." Na ongeveer anderhalve maand deelt deze officier onder meer ook dit mede aan Zijne Excellentie: ,,Ten slotte kan ik Uwe Excellentie berichten dat op mijne poursuite dezelfde De Cock en de wed. van Freerk Tjipkes Koster, tapster te Ulrum, alhier bij correctioneel vonnis van den 17en dezer zijn veroordeeld ieder in eene geldboete van vijftig guldens en in de kosten ter zake van den iederen Zondag in de laatstverloopen weken door den eersten ten huize van de tweede genoemde gehouden onwettige Godsdienstvergaderingen, van welk vonnis dadelijk door De Cock appel is ingesteld. Hij heeft zich in persoon verdedigd, of liever, in plaats daarvan, eene leerrede uitgesproken, waarin hij zich op eene eenen ieder