Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/562

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

PLAGERIJEN EN VERVOLGING verontwaardigende wijze jegens andere godsdienstige gezindheden, inzonder- heid jegens die leden van het Hervormd kerkgenootschap, die niet gelijk hij denken heeft uitgelaten, en steeds het oog op mij gevestigd houdende en al met de vinger op mij wijzende, de Roomsche Eeredienst, welke hij bij herhaling de Roomsche hoer en beest openlijk durfde noemen, hevig en ongehoord aangetast." Dit heeft derhalve plaats gehad in de week volgende op de Afscheiding en nadat ds Scholte reeds weer was vertrokken. Deze veroordeeling was alzoo een gevolg van de zaak, aanhangig gemaakt door de aanklagers bij de classis, die zich met het provinciaal kerkbestuur en den gouverneur beijverden dat zij kwam bij den Officier van Justitie. 492 Het zal wel der historie getrouw zijn hetgeen de roomsche officier P. G. Sevenstern mededeelt aan den gouverneur met betrekking tot de houding door De Cock tegenover hem aangenomen. Diens oordeel luidt later althans niet bizonder gunstig over dezen officier. Aan een handschrift door De Cock in de gevangenis geschreven, is het volgende ontleend : De officier van Justitie P. Zevenstern, van Appingedam, de broer van een Roomsch Priester, een waardig afzetsel van dat Beest, dat eenmaal het bloed onzer vaderen heeft ingedronken als water, is de eerste auteur (der vervolgingen. K.) in onze Provincie. In 1820 had hij er reeds zin aan en deed hij bij zekere godsdienstige opwekking te Wetsing en Sauwert aanvraag of hij daar tegen dat Nieuwe geloof ook Soldaten zou sturen, maar die Burgemeester was zoo wijs, dat hij hem antwoordde dat zulks het oude Gereformeerde geloof was, verlevendigd nu (door Gods Geest en genade). Toen heeft hij waarschijnlijk die wet (het beruchte artikel uit de Code Napoleon. K.) nog niet gekend om de gelovigen voor de regtbank te trekken en te veroordeelen. Maar in 1827 of 1828 is hij daar zeker agtergekomen en heeft toen, te gelijk, onder- scheiden menschen wegens oefeningen aan huis gehouden, voor de regtbank getrokken, en doen veroordeelen, meestal in 75 Gl. boete. De regtbank van Winschoten heeft het eerst (zooveel ik weet en dit zij ook voor het vervolg aangemerkt) dat voorbeeld gevolgd in 1831 in den persoon van Harm Gelms, dien zij in 95 Gl boete geslagen hebben, die zulks met de kosten betaald heeft, en in 1834 (in 't begin) in den persoon van Wycher Harms Mugge, die hen geschreven heeft dat hij zulks wel met zijn bloed wilde verzegelen, maar niet met geld afkopen. Dezen hebben ze ongemoeid gelaten. Daarna is gevolgd de Regtbank van Groningen, die eerst geringe boeten heeft gevorderd, maar de eere heeft der uitvinding, dat men niet alleen de huisheer, waar de oefening heeft plaats gehad kan straffen, maar ook de oefeninghouder, hetwelk de Roomsche Zevenstern tot dusverre niet geweten had, blijkens zijne bloe- dige uitdrukking in 't midden ongeveer van 1834, dat het wel wenschelijk