Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/563

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

PLAGERIJEN EN VERVOLGING ware, dat men de hoofden der vergaderingen en de aanvoerders dier samenkomsten, aan het lijf mogt kunnen straffen, maar waarvoor hij toen nog geen straf gevraagd heeft; echter heeft hij al spoedig daarna met blijdschap en dankbaarheid, die uitvinding der Groninger Rechtbank aan- genomen en eerst in mijn persoon bewerkstelligd (schoon in 't geheel geen oefening of 't geen daarnaar zweemde gehouden hebbende, doch dat doet er niet toe, wanneer men aangeklaagd wordt, moet men hier rekenen dat men ook veroordeeld is, hoe onschuldig ook in dit opzicht). 493 De Cock had na zijn veroordeeling, mede in de kosten, zoodra mogelijk daarvan de opgave gevraagd. De nota van kosten in prima instantia bij het classikaal bestuur gevallen in de zaak der bezwaren en aanklagten tegen den Heer H. de Cock, Predikant te Ulrum, op gedane aanvrage ingezonden van wege het classikaal bestuur van Middelstum aan het provinciaal kerkbestuur van Groningen Q. T., M. Cremer, Secretaris, nevens eene ,Declaratie van Kosten in de zaak der procedure van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen tegen den Heer H. de Cock, Predikant te Ulrum, gecondemneerde, opgemaakt (sic) op last van en goedgekeurd door het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, Groningen den 7 Mei 1834, de Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur voornoemd, M. Cremer Jz" is een toonbeeld in schrift en redactie van nonchalance. Wat erger is daarin was ingeslopen een nadeelig abuis voor den ver- oordeelde. De secretaris doet hiervan bij missive van 9 September 1834 bericht aan De Cock. Hij verklaart dat abuis, als hij schrijft dat in deze ,,ingezondene Declaratie van kosten is ingeslopen, door overhaasting en, hieruit voortgevloeid, gebrek aan opmerkzaamheid van mijne zijde, een voor UEerw. nadeelig abuis. Dit is mij eerst vóór een paar dagen onder de aandacht gekomen. Ik haaste mij met UEerw. daarvan te informeren ; doch wensche tevens dat abuis, zoodra mogelijk, te herstellen. Ten welken einde ik U Eerw. verzoeke, gezegde Declaratie, hoe eerder hoe liever, aan mij te willen doen terugkomen". Wel een verklaring hoe 't abuis is ontstaan, geen enkele verontschul- diging wordt aangeboden voor de slordige behandeling van deze aange- legenheid. Men moet de voddige declaratie voor zich zien, waarop volstrekt niet wordt vergeten te memoreeren dat De Cock is een gecondemneerde, om te verstaan dat deze uit alle hoeken en van alle kanten de ,helsche haat" tegen zich zag gluren. Op de voorzijde van dit ,vod" heeft De Cock de copie geschreven van een brief aan het provinciaal kerkbestuur geadresseerd, d.d. 20 Sept. 1834. Deze luidt: