Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/624

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

SCHOLTE'S KORT VERBLIJF TE ULRUM lasterlijke aantijgingen op grond van welke een der getuigen met regt eene aanklagte tegen u zou kunnen doen." Verder krijgt ds Wind den raad: ,,den heer Feenstra terug te schrijven, dat het hem na gevraagde en bekomene inlichtingen, is voorgekomen, dat de aangehaalde zinsnede zeer onnauwkeurig is, doch dat daarom in die periode geen lasterlijke aantijging tegen een bepaald persoon, veel min tegen Feenstra ligt op- gesloten, weshalve hij het noodeloos en min gepast oordeelt om aan diens verzoek die woorden in de couranten te herroepen gevolg te geven !" Potter van Loon schrijft dan verder: 548 ,,Indien er maar één getuige geweest ware, en die ééne was de Heer Feenstra, dan zoude de klagte eenigen grond hebben, nu is zij, mijns bedunkens, dus zonder grond, want valsche getuigen is algemeen en duidt niemant aan, dat echter een kenmerk van het wanbedrijf van laster uitmaakt. Neem tot voorbeeld, dat een patient met onderscheiden geneesheeren raadpleegt en dat hij nader zegt of in het openbaar schrijft: ik was bijna een lijk geweest ten gevolge der raadgeving met onkundige doktoren, dan heeft hij immers niet te kennen gegeven, dat hij dokter A of dokter B of dokter C op het oog heeft of bedoelt. Neen, de uitdrukking is te algemeen dan dat iemand zich dezelve kan aantrekken. De meermalen bedoelde zinsnede zou lasterlijk kunnen zijn, als daar gezegd was ten gevolge dat al de getuigen valsche getuigen waren.... Nu is de expressie noch taalkundig noch regstreeks voor laster te houden, zoodat ik, onder verbetering, van oordeel ben, dat de klagte al word ze ingediend, onvervolgd zal blijven." Den heer Marten Douwes Feenstra, die wat hoog van den toren blies, zal wel zoo verstandig zijn geraden, dat hij geen gevolg heeft gegeven aan zijn bedreiging ds Wind aan te klagen bij de rechtbank te Appingedam. Heel dit geval teekent echter hoe vijandig, ook in Ulrum, de tegenstanders van De Cock jegens dezen gezind waren. In het antwoord, namens den Koning gegeven op het request van den kerkeraad te Doeveren enz., staat nadrukkelijk: dat ds Scholte niet om zijn predikwijze of leerstellige gevoelens was gesuspendeerd, maar alleen om zijn oproerig preeken en handelen in Ulrum. Dit werd door De Cock in de gevangenis gelezen en daarop heeft hij toen zijn aanteekeningen gemaakt; hij toch was getuige geweest van Scholte's preeken en handelen. Hij schrijft dan: 1⁰ a. Waarlijk dat is zoo niet. Ds Scholte heeft noch oproerig ge- preekt noch gehandeld, maar heeft zich bij ons ten regelmaat gesteld, niet menschelijke wetten en voorschriften (schoon ook die niet over- tredende, zooveel hij en ik die wisten) maar de waarheid en Gods woord, en de vrijheid die deze hem gaven. En indien men hem nu hierom, zelfs