Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/638

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

562 HET BEGINSEL VAN DE AFSCHEIDING Deze actie was geen daad van separatie ! Ulrum's vromen, handelende naar den eisch aan de geloovigen gesteld in de belijdenis die zij liefhadden, scheidden zich af van hen bij wie ze niet behoorden, en zij zochten de gemeenschap met die allen te onder- houden, met wie zij zich één wisten in geloof en belijdenis. Zij begeerden geweid en gehoed te worden met den stok Samenbinders. Hoe hoog evenwel zijn de wegen des Heeren! Juist hierin werden ze zòòzeer be- proefd, dat de jeugd der nieuwe kerkgemeenschap, door de Afgescheidenen gesticht, zoo'n zware crisis door moest maken juist ten gevolge van het woelen van elementen in het lichaam, den groei en welstand tot schade, welke in ernstige crisis moesten worden uitgeziekt. Ja waarlijk de eerste Afgescheidenen ondervonden in het lichaam en in den geest, dat scheiden lijden geeft. Echter ook het lijden heeft hen medegewerkt, want de kerk die zij zoo lief hadden, is in die crisis niet ondergegaan, maar staande gehouden. Den Heere zij de eere voor wat ten goede is gekeerd door Hem, die de Wijsheid is! In het woord separatie ligt verscholen de gedachte van het gelijke (par), en het zich scheiden en gescheiden houden van het gelijke, dat juist is het zondige bij separatie. Neen, de Afgescheidenen kenden de belijdenis te goed en begeerden te zeer in overeenstemming daarmede te leven, dan dat zij zouden begeerd hebben zich op zichzelven te houden. Ze zochten het gelijke, en daarom scheidden ze zich af van het ongelijke, om samen te binden dat wat in wezen èèn is door een en hetzelfde dierbaar geloof. Om hun eenheid te openbaren met de nationaal gereformeerde gedachte, in leer en in het daarmee nauw verband houdende leven, keerden zij weder tot de kerk der vaderen, zich afscheidende van de door hen ge- achte valsche vaderlandsche kerk. Valsch in dubbel opzicht: valsch als kerk, valsch wijl niet passend, noch geschikt voor het dierbaar vaderland, dus wederrechtelijk zich noemende vaderlandsche kerk. Wij dan schamen ons niet den naam van Afgescheidenen; die moge ons herinneren aan het beginsel dat de vaders der Afscheiding zoo spontaan, met kloeken durf, dreef tot de daad door ons evenzeer gezegend, als door den tegenstander uit verschillend motief, doch als gevolg van dezelfde houding door hen aangenomen gelaakt: het samenhouden van het ongelijke! Zou dat feit geen oorzaak zijn geweest en nog zijn van de zoo groote verdeeldheden onder de achtergeblevenen, die zoo gaarne breed uitmeten over het droef getwist bij de Afgescheidenen, dat steeds meer zou wijken en is geweken onder de zonen, broeders van hetzelfde huis? Het beginsel waarnaar op 13 en 14 October 1834 werd gehandeld valt alleen op te maken uit de Acte van Afscheiding en uit het kort bericht in de notulen van den kerkeraad van deze daad; en deze beide stukken