Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/16

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VI


schrappen, zoodra zij de gronden ontleenen aan hunne beschouwing van de oude poësie en de oude zeden en ideeën. Aan goden en menschen worden dan inconsequenties en aan die oude poësie onregelmatigheden en tegenstrijdigheden verweten, die alleen bestaan in de moderne opvatting.

Voor ieder die niet vreemd is aan de mythische dichting der Indiërs, aan Edda, Beowulf en Niebelungen, zijn al die gewaande inepties en inconsequenties zeer gewoon. Zulke dichtkunst is geene historie, heeft geene procesverbaalsjuistheid en wij moeten er ons verplaatsen in de naiefheid der oude eeuwen.

In de byzantijnsche tijden bleef alleen de allegorische verklaring noch werkzaam, (Tzetzes, Eustathios). Doch het bewaren van Homeros hebben wij goeddeels aan de Byzantijnen te danken; uit hunne scholen en kloosters zijn de meeste handschriften afkomstig.


Naast de bemoeiingen der alexandrijnsche geleerdheid, hebben wij eene andere strooming waar te nemen, de alexandrijnsche dichtkunst.

Vroeger was de overlevering der homerische dichting voortgezet door de zoogenaamde kuklische dichters. Dat waren zij die na Homeros, in zijnen stijl, den cyclus der trojaansche sagen voortzetten. Namen of gedeelten van dichtwerken zijn overgebleven:

de Thebais, de Oidipodeia, de inneming van Oichalia, de Kupria, de Aithiopis, de Ilias mikra (kleine Ilias), de verwoesting van Ilios, de Nostoi, de Telegonia (laatste lotgevallen van Odusseus), enz.

Lang na dezen was het dat het epos, dan niet meer volksdicht maar kunstmatige dichting, in Alexandria herleefde, en wij bezitten verscheidene heldendichten uit dien tijd. De voornaamsten zijn de Argonautica van Apollonios van Rhodos, ten tijde van Ptolemaios Euergetes levend; het gedicht van Koïntos [1] uit de vierde eeuw na Chr., waarin de gevallen van Hektor’s dood tot de afreis der Achaiërs geschilderd worden en waaronder zeer fraaie gedeelten voorkomen [2]; de Dionusiaka van Nonnos van Panoplis, in het egyptische Thebais, uit het begin der 5e eeuw na Chr.; de Roof van Helena [3] door Koloethos van Lukopolis (Thebais), uit het begin der 6e eeuw na Chr. — waarin veel moderne gezochtheid, maar ook zeer boeiende en bevallige gedeelten; het gedicht van Musaios over Hero en Leander [4]. Eindelijk de orfische gedichten, die buiten onze beschouwing liggen.




Ruim veertien eeuwen lang had aldus de machtige schepping van Homeros geleefd en gewerkt. Eerst als nationale zang, allengs als leer- en leesboek, dan in de voortzettingen der kuklische dichters, eindelijk door de alexandrijnsche geleerden als studie van staal en mythen, en door de alexandrijnsche dichters als herleving van het epos; ten slotte bij de Romeinen.

Eene indische vertaling vinden wij vermeld door Dio Chrusostomos en Aelianus.

Aldus in het Oosten en in het romeinsche rijk.

Voor het westelijk en noordwestelijk Europa was Homeros noch niet verrezen.

Eerst in het heerlijke rinascimento van het nieuwe Italië herleeft hij. De eerste groote humanist die een handschrift van Homeros bezat, was Petrarca. Hij was opgetogen van vreugde, vol geestdrift, — maar kon het niet lezen! De eerste vertaler werd Boccaccio, die met behulp van eenen calabreeschen Griek de Odussee en Ilias vertolkte, zoo goed en kwaad het ging.

Daarop volgden in Italië eenige latijnsche vertolkingen, van Chrysolarus in 1474,



  1. Gewoonlijk in het Latijn Quintus Calaber of Quintus Smyrnaeus genoemd.
  2. Τῶν μεθ’ Ὅμηρον.
  3. Ἁρπαγὴ Ἑλένης.
  4. Τὰ καθ’ Ἡρὼ καὶ Λέανδρον.