Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/102

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

94

Scholten van Haarlem. Gewond waren: Ant. Otten van Veghel, Fr. van den Boom van Nistelrode, de Laat van Vlijmen, Smit van Werfershoeve, Versteegh van Tilburh, Strates van Amsterdam, van Daal van Nijmegen en van Ravestein uit 's Bosch, die allen naar het hospitaal te Rome zijn overgebragt, alwaar zij uit handen van den H. Vader, een medaille hebben ontvangen.

Wij kunnen van dit wapenfeit niet afstappen, zonder nog te gewagen van de wonderbare bescherming welke den Zouaven door de Voorzienigheid is verleend. In hunne brieven weten zij geen woorden genoeg te vinden om God te loven voor de bijzondere genade hun geschonken, en hunne verbazing uit te drukken, dat zij te midden van zulk een kogelregen ongedeerd hebben kunnen blijven. Hunne kleederen zijn van kogels doorboord, zoo zelfs dat sommige ze niet langer kunnen dragen; de kogels zijn door al hunne kleederen zelfs door hun hemd gegaan, en toch zijn zij ongedeerd gebleven. Is hier niet de vinger Gods zigtbaar, en zullen zij die niet gelooven tenzij zij teekenen en wonderen zien, nog langer aarzelen om te gelooven dat God met de Zouaven was, toen dezen voor zijne heilige zaak streden? Wij leven in een tijd die slechts handtastelijke feiten wil aannemen. Welnu, zij zijn hier te vinden, en tenzij men oogen heeft en toch niet ziet, zal men moeten erkennen dat Gods beschermende hand de zijnen heeft bewaard.


Is het bij dit alles niet te verwonderen dat men in ons land nog hoort smalen op de dappere verdedigers van Rome? Het is waar, het zijn de onkatholieken die zoo spreken. Maar waarvoor strijden onze Nederlandsche Zouaven? Voor den Paus, voor Pius IX, dien zij als hun Vader beminnen, omdat hij het Opperhoofd der Kerk is, ook omdat hij een man is op wien de vuigste laster niet in staat is een enkele smet te werpen. Zij strijden voor het behoud van zijn wereldlijke magt omdat zij die noodzakelijk achten voor de onafhankelijkheid der Kerk. Doch zij strijden ook in het algemeen voor de godsdienst, voor het, geloof in Christus als de Zoon van den levenden God; zij strijden tegen de heidensche begrippen onzer eeuw, die als een lava-stroom de gansche wereld dreigt te bedekken, en er eenmaal onze kinderen onder zal bedelven, wanneer Gods magtige hand dit niet verhoedt. En waarvoor strijden de Garibaldisten en achter hen het gansche leger van hen, die zich bij voorkeur liberalen noemen? Voor de uitroeijing van het Christendom, voor de verkrachting der wetten en geboden Gods, voor de vernietiging van alle christelijke instellingen, om aan de wereld het Heidendom terug te schenken, dat aan geen levenden God gelooft. Uit hunne werken zult gij hen kennen, zoo staat er geschreven; welnu, wij willen slechts een paar feiten aanhalen om te doen zien wie zij zijn, die in naam der vrijheid tegen Rome oprukken, en wie hij is dien zij er uit willen verjagen.

Gedurende de dagen dat, de Garibaldisten meester waren van Bagnarea, hebben zij zich aan de schandelijkste kerkschennis schuldig gemaakt. Iemand die deze kerk kort daarop heeft bezocht, zegt, dat er van dat gebouw bijna niets meer was overgebleven dan vier muren. De altaren, het tabernakel, de kruisen en beelden waren vernield. De grond was met de stukken bezaaid. De heilige hostie's lagen over den grond verspreid en op de muren zag men de walgelijkste bewijzen van hunne groote verdorvenheid. Doen dat soldaten, die een volk de vrijheid en de beschaving komen brengen, waarop zij snoeven?

Laat ons thans zien hoe de Paus, die door Garibaldi de pestbuil der maatschappij genoemd wordt, zich op zijne vijanden wreekt. Eenige dagen geleden werd de deur van een der zalen van den Engelenburg geopend, alwaar zich ongeveer twee honderd gevangen Garibaldisten bevonden. Er treedt, een man in wit, gewaad gekleed binnen; het is de H. Vader. Hij nadert de gevangenen en zegt: „Mijne vrienden, zie mij hier; ik ben de Vampyr waarvan uw aanvoerder spreekt. Hoe, gij hebt de wapens opgenomen om tegen mij te strijden, en gij ziet hier slechts een arm grijsaard.” En van den eenen gevangene tot den anderen gaande, zegt de verheven Opperpriester: „Ik zie dat gij behoefte hebt aan kleederen, aan schoeisel en linnen. Welnu, de Paus, tegen wien gij te velde zijt getrokken, zal u kleeden en naar uwe familie terugzenden, aan wie gij zijn zegen zult overbrengen.”

Ziedaar een paar feiten uit den jongsten tijd, zooals de geschiedenis der Kerk ze op schier alle bladzijden vermeldt; zullen zij de oogen openen van hen die in vooroordeel geboren, in vooroordeel opgevoed, in blinden haat medewerken aan den ondergang van Rome? Helaas, het ongeloof onzer dagen is aan een storm gelijk, die met verwoesting dreigt. Doch laat ons den moed niet verliezen, maar, naar het, voorbeeld van onze helden te Monte—Libretti, met vereende krachten den storm het hoofd bieden. Er staat geschreven: de dagen der goddeloozen zijn geteld; welnu, wie weet of God, in Zijne eindelooze barmhartigheid geen gehoor zal geven aan de smeekingen van zijn volk; wie weet of Hij onze offers niet met welgevallen zal aannemen, wie weet of Hij den grond, die nu weder door het, bloed der martelaren gedrenkt wordt, niet uit de handen der goddeloozen zal redden, wanneer wij doen als onze Zouaven en er alles voor ten offer brengen. Op dan, naar Rome, met goed en bloed, want God is met ons!


NAAR ROME!



          Op 't Vatikaan,
          Met 't kruis belaân,
     Staat Pius onze Vader:
          Een roovrenstoet,
          Belust op bloed,
          Trekt altijd, altijd nader.
Op, Neerlands jeugd! op, Neerlands jeugd!
       Naar 't heilig, heilig Rome!

          In dolle vaart,
          Met toorts en zwaard,
     Brult ginds een rooverhorde
          Door Pius land,
          Sticht moord en brand,
     En breekt er regt en orde.
Op, Neerlands jeugd! op, Neerlands jeugd!
       Naar 't heilig, heilig Rome!

          Een helsche schaar
          Heeft Gods altaar
     Met wreevle hand geschonden:
          Een tijgren-drom
          Waart rond en om,
     En zint, op helsche vonden.
Op, Neerlands jeugd! op, Neerlands jeugd!
       Naar 't heilig, heilig Rome!

          Paus Pius lijdt:
          Van wijd en zijd
     Vergaderen zijn telgen:
          Het Christenbloed
          Ontvlamt in moed,
     Om 't rooversrot te delgen.
Op, Neerlands jeugd! op, Neerlands jeugd!
       Naar 't heilig, heilig Rome!

          Dáár streden al
          Een duizendtal
     Van helden, Neerlands zonen!
          Dáár dronk de grond
          Hun bloed, en vond
     Ons Neerland martelkroonen!
Op, Neerlands jeugd! op, Neerlands jeugd!
       Naar 't heilig, heilig Rome!

          Gods krijgsbazuin
          Schalt van de kruin
     Der heilge Zeven-heuvlen!
          De christenjeugd
          Snelt toe, verheugd
     Voor God en Paus te sneuvlen,
Op, Neerlands jeugd! op, Neerlands jeugd!
       Naar 't heilig, heilig Rome!

          Bataven, op!
          Het kruis in top!
     Op, Neerlands dappre loten!
          Paus Pius lijdt:
          Op, op ten strijd!
     Voor God uw bloed vergoten!
Op, Neerlands jeugd! op, Neerlands jeugd!
       Naar 't heilig, heilig Rome!