Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/148

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

140

evennachtslijn, de Vriendschapseilanden, een niet onaanzienlijke groep behooren daartoe.

Die eilanden hebben langen tijd de hersenen der geleerden gekweld; hun oorsprong, zonderlinge vorm, de stof waaruit zij zijn zamengesteld, de rotstorens, de waterbekkens en niet het minst de onophoudelijke verhooging boven den waterspiegel waren een raadsel, dat niemand kon oplossen. Eenigen geloofden dat die eilanden de kruinen waren van bergen, die den bodem der zee bedekken; anderen, dat zij door eene vulkanische werking tot aan en boven den waterspiegel gebragt waren; van de pyramidaalrotsen wist men volstrekt geene verklaring te geven; wat de waterbekkens betreft, men veronderstelde, dat, aangenomen dat de eilanden de toppen van vulkanische bergen waren, het binnenste des eilands door eene uitbarsting was weggeworpen of gezonken en de zoom als de rand des kraters was aanwezig gebleven.

Werden deze theoriën evenwel even spoedig ontzenuwd als opgeworpen; ras bragten onderzoekingen aan den dag, dat er niet de minste betrekkelijke overeenstemming bestaat tusschen de onderzeesche bergen en de bedoelde eilanden, daar deze alle grootendeels uit kalk zijn zamengesteld wat van de eerste niet kan gezegd worden; daarbij, zoo eene vulkanische uitbarsting het binnenste der eilanden had vernield, waarom was dan de rand gespaard gebleven; ook wist men geen weg met de zwarigheid, dat de krans der meeren van binnen steil, van buiten glooijend en ruw is.

De volhardende studiën en onderzoekingen van den Engelschen geleerde Darwin bragten eindelijk de ontknooping van het raadsel aan; hij vertoefde geruimen tijd op de eilanden der Stille Zuidzee, bezocht het eene na het andere, en geraakte eindelijk na lange nasporing en veel vuldige zwerftogten tot de kennis van de vorming dier zoo wonderbare eilanden. Wij willen trachtten er den lezer een denkbeeld van te geven naar Darwins geschriften.

Er leeft in alle zeeën, maar voornamelijk in de Stille Zuidzee, een diertje dat ofschoon hoogst eenvoudig, toch zeer zonderling zamengesteld is; het is langwerpig en heeft door de lengte zijns ligchaams eene holte, die de maag in verbinding met den mond brengt, de kop is voorzien van twee voelhorens, welke dienen om het aas aan te grijpen en in den mond te brengen, waarop het in den maag tot kalk gevormd en door den mond weder naar buiten gevoerd wordt. Nu heeft het de vreemde eigenschap, dat men het even als een handschoen ten binnenste buiten kan keeren, na welke operatie het blijft voortbestaan en zijne gewone levenswijze voortzet. Zijn vleesch is taai en geleiachtig en leent zich daarom tot de genoemde behandeling, het is een vijand van afzondering en leeft altijd in gezelschap van duizenden zijner natuurgenooten, met wie het als door de zoetste banden verbonden is; millioenen dier diertjes bewegen zich vast aan elkander gehecht door het water en klemmen zich aan het eerste voorwerp, dat zij ontmoeten; dit dier heet het koraaldier en is de zamensteller der boven bedoelde eilanden; soms bouwt het ze geheel, soms omringt het ze met, een muur.

Het bouwt ze geheel als het, op ongeveer 100 voeten diepte — onder den waterspiegel — want dieper werkt het niet— een vasten grondslag kan vinden voor zijn arbeid; dezen kan het alleen aantreffen in de nabijheid der eilanden, waar de zee die diepte heeft, daar vormt het de voor de schepen zoo gevaarlijke koraalriffen. Laat ons zien op welke wijze.

Het Koralen-eiland Bolabola.


Wanneer op genoemde diepte eene kolonie koralen een bodem ontmoet, zei zij er zich op neder en hecht er zich onafscheidelijk aan vast; andere koloniën ontmoeten haar en vestigen zich naast of op haar; de kalk, die zij naar buiten werken, versterkt het verbond en waterplanten, overblijfselen van dieren enz. vullen de openingen. Zoo rijst allengs de koraalmassa door toevoeging en aanhechting van nieuwe millioenen diertjes (zoo zij zich niet op een vulkaan gevestigd heeft, die haar spoedig kan vernielen) tot aan den waterspiegel. Hier houdt de arbeid op, want het koraal sterft onmiddelijk zoodra het 't water verlaat; het rif dat zij nu voltooid heeft, ligt op eenigen afstand der eilanden, blijft bij eenigen wind onder het watervlak en is een blinde klip, waarop menig schip strandt, dat bij het eiland een schuilplaats zocht, of die om eenige andere reden het wilde naderen.

De waterbekkens worden eenigzins anders gevormd; deze zijn oorspronkelijk eilanden geweest; op de geste!de diepte hebben zich eenmaal koralen in de scheuren of openingen vastgehecht en volgende koraal koloniën hebben zich op de vorige nedergezet; zoo is onlangs een kalkwand om het eiland gevormd, die zich tot den waterspiegel verhief; na zijne vorming is het eiland zelf door eene vulkanische of andere werking in den schoot der zee verzonken, aan welke werking de koraalmassa door hare meerdere hechtheid wederstand bood. Toen daarop de zee de plaats des eilands innam, is de koraalring als een bekken geworden, dat het eene zeewater van het andere afgescheiden houdt. Wij zeiden straks dat de buitenwand ruw, de binnenste steil is; immers de zee werpt verschillende stoffen tegen den buitenwand, die zich er aan vasthechten, terwijl de binnenste alleen kan verbreed worden door nieuwe, zich er aanvoegende koralen, doch daar deze geen steunpunt vinden, worden zij er even spoedig door het water weder afgeslagen.

Stellen wij ons thans een gewoon eiland voor door een koraalwand omgeven; de koralen zelve kunnen dien niet hooger maken, want verlaten zij het water dan sterven zij, nu komt hun de zee ter hulp; zij werpt myriaden dier kleine diertjes op de koraalriffen, waardoor deze allengs worden opgehoogd; de koralen sterven en een gedeelte hunner overblijfselen vormt een aardlaag waarin een vogel of de wind slechts een zaadkorrel behoeft te werpen om er spoedig gras en kruiden, heesters en boomen op te doen wassen.

Zoo kan de zee wanneer het eiland niet van te grooten omvang is, het geheel met een koraalkorst overdekken, die voor een oogenblik het plantenrijk beschadigt of verdelgt, maar het weldra schooner doet herleven; bedenkt men nu, dat soms de zee in een zonderlingen gril op een of meer punten aanhoudend werkt, met andere woorden, dat zij nieuwe koralen op de oude stapelt, en door een orkaan geholpen, zich tot buitengewone hoogte verheft, dan kan men zich zeer goed een begrip van de zonderlinge koraaltorens vormen.

Wel is waar vernielt soms de zee eenige koraalmassa's, maar wat beteekent zulks, daar nieuwe koloniën onmiddelijk de oude vervangen en met grooten ijver werken als eens de werklieden aan den toren van Babel ?