Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

10

bewegen, ondernam de nieuwe pastoor, in weerwil der menigvuldige zorgen en werkzaamheden, aan de bediening van een der volkrijkste parochiën verbonden, reeds in het eerste jaar van zijn Tilburgsch pastoorschap de oprigting van een gesticht van liefdadigheid, hoofdzakelijk ten doel hebbende de verbetering van het lot der armen, wier geestelijke zorg hem was toevertrouwd. Zijne onvermoeide zorgen, gepaard aan een levendig vertrouwen op de Voorzienigheid, deden dit aanvankelijke nederig gesticht, ras eene groote uitgestrektheid erlangen en eene beroemdheid verkrijgen, welke het tot kweekschool en moederhuis heeft gemaakt van bijna alle liefdadige inrigtingen van dien aard, niet alleen in Noordbrabant maar ook in de andere gedeelten des rijks en zelfs in Engeland. Daarenboven dankt Tilburg aan zijn vroegeren pastoor, nu Neérlands Metropolitaan, de oprigting van twee armenscholen, een oude mannen- en een oude vrouwenhuis, een weeshuis en een gasthuis voor minvermogende zieken. De Voorzienigheid moet gewis meer hijzonder gewaakt hebben over hem, het gelukt is zooveel goeds, zooveel schoons, zooveel bewonderenswaardigs in zoo korten tijd tot stand te brengen vooral in een tijdvak, dat zich door tal van moeijelijkheden heeft gekenmerkt.

De treurige tooneelen van 1830, die het zoo moeijelijk vereenigde Nederland in tweeën scheurden, waren in de hand dierzelfde Voorzienigheid een middel om den ijverigen pastoor van Tilburg tot hoogere waardigheid te verheffen; door zijne betrekking in aanraking gekomen met den edelen veldmaarschalk van het Nederlandsche leger, die in Tilburg zijn hoofdkwartier had gevestigd, maakte hij onwillekeurig een diepen indruk op den Prins van Oranje, naderhand den ridderlijken vorst Willem II, die hem leerde kennen als een welmeenend, opregt en getrouw onderdaan zijns konings, als een ijvervol, liefdadig en verdienstelijk herder zijner parochianen en hem daarom eerst het ridder- en later het kommandeurskruis van den Ned. Leeuw op de borst deed schitteren. — Ook de aandacht van den H. Stoel vestigde zich op den pastoor Joannes Zwijsen, en bij breve van den 14 Januarij 1842, verhief Paus Gregorius XVI hem tot Bisschop van Gerra i. p. i. en tevens tot Coadjutor cum jure futurae successionis van Mgr. Henricus den Dubbelden, in diens hoedanigheid van Apostolischen Vicaris van ’s Hertogenbosch, Te gelijkertijd werd hem het beheer opgedragen der distrikten Cuijk, Nijmegen en Druten benevens dat van Megen en Ravenstein.

Op zondag 17 April 1842 werd de nieuw benoemde bisschop volgens de voorschriften der H. Roomsche Kerk in zijne parochiekerk (van den H. Dionysius) te midden zijner parochianen, wier verrukking geen grenzen kende, door Mgr. baron van Wijckersloot, Bisschop van Curium, geadsisteerd door Mgr. J. A. Paredis, Bisschop van Hirene, nu van Roermond, en Mgr. J. F. Laurent, Bisschop van Chersonesus — tot Bisschop gewijd. [1]

Het was de eerste zorg van den nieuwen Kerkvoogd aan de hem onderhoorige geestelijkheid heilzame statuten te verschaffen. Niet tevreden met tot dat einde de voorschriften te volgen, die vroeger hier te lande verbindend waren, raadpleegde hij wat in de door goede ordening en tucht meest-vermaarde Bisdommen voorheen in gebruik was en heden ten dage heerschende is. Uit deze verzameling vormde zijn geoefend brein, met inachtneming van tijd, zeden en behoeften, een geheel, dat gedurende een tiental jaren in genoemde kerkdistrikten de blijkbaarste vruchten voortbragt, en na alzoo den toets te hebben doorstaan, tot het gansche vikariaat van ’s Hertogenbosch werd uitgestrekt, toen Mgr. Zwijsen den Bisschop van Emaus in het bestuur opvolgde. Niet het minst merkwaardig is, dat die zelfde statuten tot grondslag hebben gediend voor de regeling der kerktucht, bij de Utrechtsche Provinciale Kerkvergadering in 1865 te ’s Hertogenbosch vastgesteld, waarbij ze grootendeels zijn overgenomen en afgekondigd, terwijl het zich laat aanzien, dat ook de diocesane synoden zich die zullen eigen maken. Men kent den uitbundigen lof, waarmede de Apostolische Stoel en de H. Congregatie der Propaganda dat gewestelijk Concilie, hoofdzakelijk het werk van den onvermoeiden kerkvoogd, vereerd hebben, en het mag derhalve veilig gezegd worden, dat alléén de uitvaardiging dier zoo doelmatige verordeningen, genoegzaam is, om 's mans naam te vereeuwigen.

Dan er is meer. De leus „mansuete et fortiter” getrouw, paarde hij aan een vaderlijk bestuur, waar het pas gaf, de vereischte standvastigheid, wist de regten onder de geestelijken, zoo geordende als wereldlijke, onzijdig te handhaven, en bragt te weeg dat zijn clerus, ook bij het uitmuntendste deel van ’s Heeren kudde in geen opzigt achterstaat. ’s Hertogenbosch dankt aan zijne onbezweken pogingen den terugkeer van het wonderbeeld der zoete Moeder, tegen welks aflevering onoverkomelijke zwarigheden zich schenen te verheffen, en niet minder den aanvang van een reuzenarbeid, die ook de stoutsten afschrikte: de herstelling der vervallen St. Jans kathedraal, waarvan dezer dagen het noorder-transeept voltooid is.

Bij de bevordering van ’s Pausen gezant te ’s Hage Mgr. Innocentius Ferrieri tof eene andere bediening, werd in September 1847 Mgr. Zwijsen met de waarneming van het interim en tevens met het vice-superioraat der Hollandsche missie belast. Zijne naauwere aanraking met den H. Stoel gaf ruimschoots gelegenheid zijne deugd en bekwaamheden nog meer te doen uitkomen, en den 4 Maart 1853 vond het Hoofd der Kerk goed hem op den zetel van den H. Willebrordus te plaatsen. Als aartsbisschop van Utrecht, maar voortdurend aan het herstelde bisdom van °s Hertogenbosch als Apostolisch Administrator verbonden, wijdde hij zich onverdeeld aan beider belangen: de diocesen Utrecht en 's Hertogenbosch ondervonden de heilrijke gevolgen van de onvermoeide werkzaamheid van den Metropolitaan.

Voldoende zal het wezen ter loops te gewagen van de oprigting van twee kapittels op last en onder goedkeuring van den H. Stoel, van de aanstelling van vikarissen-generaal, de herziening en uitgifte van catechismussen en van wat, door den druk der tijden ten ondergegaan of verzwakt, herinnering, opbeuring of herstel behoefde.

Maar het aartsbisdom inzonderheid opende een ruim veld voor het onafmatbaarste zwoegen. Er was daar geen verblijf voor den kerkvoogd, niet ééne geestelijke kweekschool, zelfs niets, wat daarop zweemde; er bestonden geen kanonieke kerkgemeenten; en — als bij tooverslag verrezen binnen een tweetal jaren, naast eene den Metropolitaan passende residentie, een prachtig seminarie, met studiebeurzen begiftigd, mitsgaders eene afdeeling elders voor de humaniora, terwijl inmiddels de parochiale indeeling plaats greep, en wat kerkwettelijke regeling vergde, die ontving. Vooral behoort vermeld des aartsbisschops bezorgdheid voor het lager onderwijs; zooveel in zijn vermogen is, waakt hij er voor en is het zijn rusteloos streven, dat minvermogenden er hiervan verstoken blijven, en het godsdienstige op de lagere school met het maatschappelijke hand in hand gaat. Voor wie om onderwijzers van beider kunne verlegen was, bood de kweekschool te Tilburg, welker roem ook door onpartijdige leeken, onderwijzers en schoolopzieners, luide wordt verkondigd, gereedelijk hulp aan. Niet genoeg kan worden erkend, dat er geene stad en schier geen dorp in de twee diocesen aangetroffen worden, waar niet de behoeftige degelijk en onder het godsdienstig opzigt gewaarborgd onderrigt kan erlangen.

Voeg hierbij de met angstvallige naauwkeurigheid ontworpen en overal ingevoerde reglementen op het parochiaal kerkelijk beheer, op het armwezen, op de kerkelijke visitatie, op wat niet al? de hernieuwing van tal van kerkgebouwen, de schepping van parochiën, door het toenemen der bevolking onvermijdelijk geworden, de administratie van twee der uitgebreidste bisdommen met ongeveer vijf honderd kerkgemeenten, de dagelijksche briefwisseling, raadpleging en afdoening van zaken, daaraan onafscheidelijk verbonden, buiten en behalve bijzondere lasten hem door den H. Stoel opgedragen, om eenig denkbeeld te hebben van wat de gevierde opperherder van de Kerk in Nederland steeds voor haar geweest, en wat zij hen nog verschuldigd is.

Wij willen de smartelijke gebeurtenis, den snooden aanval op zijn geheiligden persoon gepleegd, en door de voorzienigheid zoo zigtbaar afgeweerd, niet in herinnering brengen; liever melden wij dat het Z. H. behaagd heeft onzen herder bij zijn bezoek van Petrus grafstede met den titel van Adsistent-Bisschop bij den Pauselijken troon en Huisprelaat van Z. H. te begiftigen.

De liefderijke Hemelvader schenke nog vele levensjaren aan den alom beminden kerkvoogd en doe hem tot in hoogen ouderdom de voldoening smaken, waarmede de deugd hare beoefenaars loont.

Mr. J. B. van Son.




Achttien eeuwen.
Geschiedkundige verhalen voor het Katholieke volk van Nederland.
Door H.A. BANNING



DE LAATSTE DAGEN VAN JERUZALEM.
Vervolg.

„Dat is een schoone leer. Wie is uw meester? Wie heeft de bovenaardsche levenswijze, welke gij mij schetst, het eerst beoefend?”

„Deze leer is ons medegedeeld door mannen, die vaak waardig bevonden werden openbaringen van Jehova te ontvangen en ons voorgegaan zijn op den weg der zuivering. Boven alles moet het aandenken gezegend in van Chariot, die vóór ruim anderhalve eeuw geboren werd, en wien velen onzer grootvaders nog gekend hebben. Hij was vroeger gehuwd en woonde in de nabijheid van Jericho, doch grondvestte later, nadat hij het echtelijk leven met toestemming zijner vronw had vaarwel gezegd, een vereeniging van Esseners voor vrouwen, en eindelijk ook voor mannen in het dal van Maspha. Hij stierf hoog bejaard in het midden zijner leerlingen, door allen als een profeet geëerd.”

Gedurende dit gesprek waren de beide mannen langzaam voortgewandeld. Hun weg voerde hen op een heuvel. Na eneige oogenblikken stilzwijgens vatte Hanani den draad van het gesprek weder op. „Velen van ons,” zoo vervolgde hij, „verzekeren, dat Chariot na eenige jaren geleden uit zijn graf verrezen is en zich aan hen heeft vertoond. Dit zou plaats gehad hebben bij den dood van een zeer buitengewoon mensch met name Jesus, die in het stadje Bethlehem, dat wij zoo even voorbij zijn gegaan, geboren is. De verrezen Chariot zou destijds merkwaardige woorden hebben gesproken, woorden welker diepe beteekenis de onzen nog altijd trachten na te vorschen. Ik kan er wel is waar slechts over spreken voor zoover mij daarvan ter oore is gekomen, doch mijne broeders verdienen alle geloof.”

Aan de laatste woorden had Charicles weinig opmerkzaamheid geschonken. Hij had in overijling de schreden afgelegd, welke hem nog van den top des heuvels scheidden. Daar bleef hij staan. Op grooten afstand zag hij vestingwallen en hooge torens in een nevel gehuld. Duizenden witte tenten vulden de dalen rondom die muren.

De jonge Griek wendde zich tot den Jood, die hem op den voet gevolgd was, wees met de hand in de verte en vroeg:

„Die plaats, daar?”

„Is Jeruzalem, de heilige stad!” antwoordde de Essener met bewogene stem, wierp zich ter aarde neder en boog zijn hoofd driemaal in het stof.

  1. De sierlijk eenvoudige en tevens dichterlijke ontboezeming Van den Heer Dr. Wap, welke door Tilburgs weeskinderen ter gelegenheid dat de notabelen dier stad aan Mgr. Zwijsen een rijken bisschopsstaf aanboden, werd voorgelezen, bevindt zich in de bloemlezing van dien dichter bl. 63.