Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/287

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

282

doodgestoken. Maar welk verschrikkelijk gezigt! Op eenige passen afstands vertoont zich in het flaauwe maanlicht de bleeke schim van zijn slagtoffer. Zij ligt daar aan den voet van een boom, op dezelfde bank van mos, waar de dood zijn meester heeft getroffen. De moordenaar deinst van ontsteltenis achteruit, dan werpt hij zich op de schim, wier helsch gelach hem doet verstijven. Maar zijn dolk treft slechts de lucht. Het spook verdwijnt om oogenblikkelijk weder te voorschijn te komen; ditmaal vertoont het een breede wonde onder zijn bebloede kleederen. De booswicht grijpt een bijl en werpt zich nogmaals op de verschrikkelijke verschijning, doch zij smelt weg gelijk de eerste maal. Daar verrijzen eensklaps tusschen de boomen een memgte met witte lijkkleederen omhangen geesten; dreigend scharen zij zich om den moordenaar heen; met den vinger wijzen zij hem aan, om zijn misdaad aan de geregtigheid der menschen bekend te maken. Al deze verschijningen veroorzaken een volkomene begoocheling.

Men zou ligtelijk kunnen meenen dat er voor deze vertooningen een groote mate van kunst vereischt wordt; dit is echter niet het geval. Hun rol is zeer gemakkelijk; men zou zelfs een slapende zonder moeite als spook op het tooneel kunnen vertoonen. Iets anders is het wat de gewone acteurs aangaat, die geen spoken voorstellen; deze moeten een groote mate van kunst en behendigheid bezitten. Want al worden die schimmen door het gansche publiek gezien, de acteurs zien deze hunne wonderlijke speelgenooten niet en toch moeten ze doen alsof er werkelijke personen voor hen stonden; ze moeten tegen hen gesticuleren, met hen vechten, zich laten vastgrijpen enz. Ziehier hoe de zaak zich toedraagt.

Een ieder weet dat, zoo men zich voor een spiegel bevindt, men zijn beeld even ver achter den spiegel ziet als men er zelf voor staat; dat insgelijks een gewone doorschijnende glasruit, een al is het dan ook zwak spiegelbeeld vormt. Veronderstel nu dat aan den anderen kant der ruit een persoon geplaatst is, even ver daar achter als gij er voor staat, dan zult gij uw beeld naast hem zien staan. Dit is het beginsel waar de spookvertooningen geheel op berusten. Onder het tooneel heeft men van voren een holte gelaten door er de planken gedeeltelijk weg te nemen; daarin verbergen zich de personen, die de spoken moeten voorstellen. Deze zijn sterk verlicht, maar het overige van het tooneel en nog meer de zaal zelve verkeeren in een schemer-donker. Op het tooneel is een buitengewoon groote glasruit geplaatst geëvenredigd naar de breedte van het tooneel. De doorschijnendheid dezer ruit en het schemerlicht der zaal maken haar voor het publiek onzigtbaar, want het licht beneden het theater is zoo geplaatst, dat het niet regtstreeks op de ruit kan vallen. Zij is eenigzins vooroverhellend gezet, zoodat het beeld der personen, die zich onder het tooneel voor dezen doorschijnenden spiegel bevinden, nagenoeg horizontaal of waterpas de zaal wordt ingekaatst. Dank de electrische lamp, waarmede de levende spoken verlicht worden, bezitten hunne beelden, die zich daarenboven op donkeren achtergrond vertoonen, een buitengewonen glans. Zij teekenen zich duidelijk af te midden der acteurs, die men regtstreeks door het glas heen ziet, en die zelf slechts zwak verlicht zijn. De acteurs achter de ruit kunnen echter die beelden niet waarnemen, daar die ruit als een spiegel werkt, en iemand die zich achter den spiegel bevindt, het beeld niet kan zien van een ander die er voor staat. Daarom wordt de plaats, waar de schimmen zich voor de oogen der aanschouwers op het tooneel vertoonen, te voren proefondervindelijk bepaald, en vervolgens door de acteurs naauwkeurig onthouden. Zoo b. v. strekt de persoon, die in de vermelde spookgeschiedenis de schim van den vermoorde moet voorstellen, zich uit op een onder het tooneel aangelegde bank van mos; het licht wordt ontstoken, en zijn beeld verschijnt achter op het tooneel; iemand in de zaal neemt de plaats op, waar het zich vertoont, en door diens aanwijzing geleid, begeeft de vermeende moordenaar zich daar heen, zoodat hij ze later, wanneer het stuk voor het publiek wordt opgevoerd, van zelf kan vinden. Ook kunnen de acteurs boven op het tooneel, die welke zich daaronder bevinden regtstreeks door het glas waarnemen, en dit helpt, hen veel om den draad niet te verliezen. Moet het spook op het tooneel rondspringen, dan verrigt de persoon beneden slechts de noodige bewegingen, welk dan natuurlijk door de schim volkomen worden nagevolgd. Moet het spook daarentegen verdwijnen, dan doet men het licht eenvoudig uit, en het beeld is weg. Gaat de acteur ondertusschen naar een andere plaats onder het tooneel, en steekt men het licht weer aan, dan schijnt het, spook op nieuw uit den grond op te rijzen. Kortom, de acteurs onder den beganen grond spelen een pantomine, welke door de spiegelruit in de zaal wordt weerkaatst, en waartusschen de geoefende spelers daar boven een overeenstemmende pantomine invlechten. Wel gebeurt het niet, zelden dat deze laatsten in weerwil hunner vaardigheid, de schim met hunne slagen niet treffen, en hun degen bezijden schermt, maar dat is bij iemand, die met, een spook moet vechten, ook al heel natuurlijk, en zij worden daarom door het publiek niet uitgefloten. Dat zich bij deze spookvertooningen, even gelijk bij alle andere tooneelstukken, onzedelijke voorstellingen kunnen opdoen, behoeft niet gezegd te worden, en voorzigtigheid is ook hier wel degelijk aan te raden. De spookgeschiedenissen zijn thans uit de mode, en dit is geen wonder. Ze zijn uit den aard der zaak eentoonig, en iemand, die ze een paar maal gezien heeft, zal er spoedig genoeg van hebben. 't Is niets anders dan een nieuw Jan-KlaessenspeI. Wat de Engelschman Maju sinds een paar jaren in zijne kermistent heeft vertoond, geschiedt geheel zooals wij dit hierboven verklaard en door platen voorgesteld hebben.




AMERIKAANSCHE ZOUAVEN.

Sinds eenige weken is een zeker aantal Zouaven in het vaderland teruggekeerd, en in vele plaatsen heeft men de dappere verdedigers van den H. Stoel in hun uniform kunnen aanschouwen. In menige plaats is dezer dagen een Pauselijk Zouaaf de lion du jour, want ieder hoort hem gaarne over den Paus en diens Staten spreken, en met gretigheid verneemt men van hem de lotgevallen, die hij gehad, en het verhaal dor gevechten, die hij heeft bijgewoond. Menige bijzonderheid, die een nieuw licht over den toestand verspreidt en aan de oplettendheid van de korrespondenten der dagbladen is ontsnapt, komt men daardoor te weten, en een beter oordeel kan men zich vormen over al hetgeen heeft plaats gehad. Opmerkelijk is het dat al wat verhaald is in dagbladen en tijdschriften, ook in het onze, over de afschuwelijke goddeloosheid der Garibaldisten, over de heiligschennissen, die zij te Mentana en elders hebben gepleegd, over de getrouwheid en den moed der Zouaven, over de deugd, de zielegrootheid en kalmte van Pius IX, de getrouwheid der Romeinen ten zijnen opzigte enz. de zuiverste waarheid bevat.

Misschien werpt iemand ons tegen dat het oordeel der Zouaven uit den aard der zaak partijdig moet zijn; hiertegen kunnen wij aanvoeren, dat er niet één Zouaaf is, die er spijt over gevoelt, dat hij naar Rome is geweest, wat wèl het geval zou zijn, zoo hij den toestand anders gevonden had, als men dien hem vooruit beschreven heeft, en dat van de teruggekeerden een groot getal het voornemen heeft gevormd nogmaals in de Eeuwige Stad dienst te nemen. Wij zijn in de gelegenheid geweest, en voegen er bij, hebben het geluk gehad, met vele Zouaven te spreken; daardoor weten wij, dat er sommigen niet teruggaan, omdat huiselijke- of familie-aangelegenheden zulks niet veroorlooven, anderen wijl het beroep of ambacht een beletsel opwerpt, en er slechts weinigen zijn, die, ofschoon door geen hinderpaal teruggehouden, toch op nieuw de reis niet aannemen.

Wat zien wij nu gebeuren op het oogenblik, dat een zeker getal Zouaven na verschenen diensttijd met eervol verlof aan den huiselijken haard terugkeert. Blijven nu hunne plaatsen in Rome open? Zijn den Paus een aantal moedige en dappere armen voor goed ontrukt? Neen, en ziehier den vinger der Voorzienigheid. Er ontstaat eene beweging in landen van Europa, die hunne kinderen den H. Vader nog niet aangeboden hadden; er ontstaat eene beweging in Amerika, dat ook wil deelen in de eer, die de bevrijding des H. Stoels over het Katholicisme verspreiden zal. Er ontstaat een edele wedijver, dien bergen noch zeeën kunnen bedwingen, en scharen van geloofshelden spoeden zich uit de vier windstreken naar het middelpunt der Katholieke éénheid.

Die Amerikaansche beweging willen wij in het kort beschrijven.

Ten Noorden van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika ligt Kanada, van deze door een groot meer, dat in zes kleinere meeren, Boven-, Michigan-, Huron-, George-, Erie- en Ontariomeer geheeten, gescheiden. Het is door een kromme bergketen van Labrador en de Hudsonslanden verwijderd, terwijl het ten Oosten door de golf van St. Laurens en verder door den Atlantischen Oceaan bespoeld wordt. Omtrent den godsdienstigen toestand der bevolking hebben wij op bl. 224 reeds het een en ander medegedeeld. De Katholieke Kanadezen, ofschoon men wist, dat zij in getalsterkte hunne landgenooten van andere gezindten verre overtreffen, hebben in deze dagen van angst en vrees een bewijs willen geven, dat zij, wel verre van naamkatholieken te zijn, de godsdienst met hart en ziel liefhebben. Tot dat einde hebben zij een korps zamengesteld van edelmoedige en godsdienstige jongelieden en de fondsen aangewezen, waaruit de kosten van uitrusting, overtogt, onderhoud enz kunnen gevonden worden. Dat korps, zamengesteld uit 120 jongelieden (sommige berigten zeggen 150) heeft, moeite noch gevaar vreezende, den weg over den Atlantischen Oceaan aangenomen, de zegeningen der bisschoppen en verdere leden der geestelijkheid, de heilwensehen van ouders, broeders en vrienden en van het geheele Katholieke Kanada met zich nemende. Zijn prachtig vaandel is een geschenk van aanzienlijke Kanadeesche vrouwen. Het is van witte zijde en met gouden franje omzet; op de eene zijde prijkt het Pauselijk wapen, op de andere het wapen van Kanada met hef, daarbij behoorena devies: „Bemint God en vervolgt uwen weg.” Terwijl deze dappere schaar de reis maakte, zijn hare landgenooten in Kanada begonnen met de zamenstelling van een tweede korps, dat, uit 150 personen bestaan en, zoodra het gereed is, het eerste volgen zal. In het begin van Maart zijn de Kanadezen na een gelukkige vaart over den Oceaan in Frankrijk aangekomen en op alle plaatsen en niet het minst in Parijs als broeders ontvangen. De Franschen hebben getoond niet vergeten te zijn, dat Kanada hun eenmaal toebehoorde en nog heden ten dage meer dan een half millioen hunner stamgenooten in gindsch gewest leven. Maar behalve dat zij de Kanadezen als zoodanig begroetten, erkenden zij in hen ook geloofsgenooten en verdedigers van de zaak, die zij onlangs op zoo duidelijken toon in het Wetgevend Ligchaam gezegd hebben te willen voorstaan. De grootste geestdrift heerschte, toen de Amerikaansche broeders Parijs zouden verlaten. Op de plaats van het hôtel Fénélon in slagorde geschaard, ontvingen zij van den pastoor van St. Sulpice den zegen. Naauwelijks gaf hun aanvoerder, de heer Taillefer, het teeken tot vertrek, of uit aller mond rees de kreet: leve Pius IX! leve Frankrijk! en onder het eindeloos gejubel der ontzettende menschenmassa toog het korps naar het station. Hier verdrongen de Parijzenaars elkander om de Kanadezen voor het laatste te groeten, de hand te drukken en toe te roepen: leve Pius! leve Kanada! tot eindelijk de locomotief de Pauselijke verdedigers naar Lyon sleepte.

Hier wachtte hen een even luisterrijke ontvangst. Naauwelijks hadden zij de wagens verlaten, of zij werden verwelkomd door Mgr. Charbonnel, bisschop van Toronto, de heeren Lauzet, de Laprade en andere aanzienlijke heeren, waarop zij naar een koffijhuis werden geleid, waar een keurig ontbijt voor hen gereed stond. Daarop geleidde men hen naar het aartsbisschoppelijk paleis; hier hadden zij de groote eer van voorgesteld te worden aan den Kardinaal-Aartsbisschop van Lyon, die den zegen gaf. Na een hartelijk afscheid genomen te hebben, trokken zij weder naar het, station, waar zij ontvangen werden door eene deputatie van aanzienlijke Lyonsche dames, die hun aanvoerder een prachtig bouquet aanboden. Hetzelfde gejuich der bevolking bij het vertrek als te Parijs.

Des avonds ton half 11 ure kwam het korps te Marseille, de laatste stad op Fransch grondgebied. Hier overnachtten de Kanadezen en hoorden den volgenden morgen de H. Mis, waarop zij zich naar de kapel van O. L. Vrouw van Bescherming begaven, om hun togt, over de zee onder hare hoede te stellen. Toen allen gereed waren, trokken zij naar de haven, waar zij zich zouden inschepen. De lucht weergalmde van de vreugdekreten en heilwenschen der toegevloeide menigte; Franschen en Kanadezen drukten elkander