Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/76

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

ter; en de St. Pieter verkondigt aan Rome en de wereld den zegepraal des Kruises over beiden.”

Vier en twintig heilige Pausen, waaronder de H. Gregorius de Groote en de H. Leo I, de overwinnaar van Attila, rusten rondom Petrus' grafstede. Ook het lichaam van den H. Gregorius van Nazianze en van den H. Chrysostomus rusten met die van talrijke andere Heiligen onder verschillende altaren.

Elf zuilen van den tempel van Jerusalem verrijken dien van het Nieuwe Verbond; tegen een daarvan heeft de Zaligmaker geleund, toen Hij in den tempel het volk leeraarde. Het Volto Santo, een oorspronkelijk afdruksel van het gelaat des Zaligmakers op den zweetdoek van de H. Veronica, de Lans, waarmede de zijde van den Verlosser der wereld werd doorstoken, groote relikwieën van het H. Kruis, de Stoel van den H. Petrus en ontelbare andere den katholieken zoo dierbare overblijfselen van den God-Mensch, de H. Moeder-maagd en de Heiligen worden in de St. Pieter bewaard. De menigte kapellen, altaren, standbeelden, grafmonumenten, schilderstukken, mozaïk werken, enz. munten uit door pracht, historische en kunstwaarde; kortom: De St. Pieter handhaaft met glans haren rang als hoofdkerk van de katholieke wereld.


HET KONGRES VAN MECHELEN. —

Uit Belgie.









Vervoly.

Hebt gij nooit dat wonderlijk, mijsterieus govoel in de verwachting yan een |


groot feit, van eone treffende gebeurtenis ondervonden? Nooit getoefd onder de drukking van het verbeiden van iemand, die, ofschoon u persoonlijk on- bekend, al uwe bewondering heeft bemeesterd en yoor wien gij vurig ver- langt cindelijk die gevoelens uit te storten? Br heerschte een ongeduld , eene koortsachtige beweging in de vergadering; men leende het oor niet naar de door het bureau gegeven inlichtingen; men hield het oog maar de deur gorigt, langs waar Mgr. Dupanloup werd verwacht. Den vo- rigen dag het licht nog slechts pas doorgebroken; nu stijgt de zon in hare volle pracht aan den hemel. Het binnentreden vau den grooten prelaat deed eene donderende toejuiching wit die duizenden van menschen opgaan ; leve, lece Mgr. Dupantoup! klonk en weérklonk het, immer met hernieuwde kracht. Allen stonden op en armen, handen en stemmen groeiten den edelen verdediger van den Pauselijken troon.

Nog dieper waren wij getroffen, toen wij uit de digt gepakte massa ein- delijk Mgr. Dupanloup zagon te voorschijn komen; ’t was een kleine, magere grijsaard, met hoog gekleurd aangezigt, ten gevolge der ontrocring welke hem igtbaar overmeesterd had. Bewogen, schier verlegen, stapte hij haastig voort als om zich aan alle die cerbewijzingen te onttrchken; maar neen! ij yer- volgden hem, zij dreven hem op de tribune en dadr sprak de prelaat eenige woorden van dank uit. ,,De groote vermoeijenissen” zeide hij onder andere, »hebben mij de stom ontnomen, maar ik mag het zeggen, zij zullen mij nooit het hart ontnemen, dat is gansch aan u!” en dit bewees de moedige bisschop tijdens den loop van het kongres, meer dan genoes.

De heer de Falloux nam het woord, op den dag zelf zijner aankomst te Mechelen. De oud- minister van Frankrijk, wiens naam gehecht is aan twee belangrijke feiten in de geschiedenis van het Fransche Katholicismus; namelijk de expeditie naar Rome en de wet op het onderwijs in 1850, is reeds een man van jaren; ecne lange en elegante gestalte, met zeer onderscheiden ge- laatstrekken, eene goedhartige uitdrukking op het wezen en kalme en uitgelezen manieren, kortom , de persoon kenmerkt ten eencmale de hooge betrekking welke hij bekleedde, de hooge wereld waarin hij leefde.

Als redenaar is hij wijs, gematigd, meester over zich zelven; even onder- scheiden als de man is, eyen keurig is zijno taal. De redevoering van den heer de Fallonx is een met overtuiging ontworpen, met zorg voltooid heeld- werk — en wel, zullen wij zeggen, een Grieksch beeldwerk van den aller- miversten yorm. De achtbare redenaar sprak over de worsteling yan den Christen. ,;Men moet,” zeide hij ,,de worstelingen zijus tijds weten aan te nemen en te beminnon.... Hen dichter zag eens eon ometoon met prach- tige bloemen overdekt en zeide: Wat is het jammer, dat die rozen dorens hebben! Een Christen naderde en antwoordde: Jaat ons liever God dan- ken dat die dorens rozen hebben.” De clegante redenaar kenschetst zich in die weinige woorden, en in dat lieflijke en frissche beeld.

En is de ceuw, welke wij beleven en waarin wij zoo worstelen, onder het ehristelijk oogpunt, wel zoo ontbloot van den waren geest als men het som- tijds beweert? Werp eenen blik op de XIX* eeuw on gij zult, nadenkend, met den redenaar ,neen” zeggen. Ja, die ceuw begint met groote puin- hoopen, met verschrikkelijke rampon; maar toch bij haren dageraad verheft zich boven die puinen, een man; hij neemt de pen en schrijft le Génie du Christianisme,') en dat hock, en die titel blijven boven den ingang der eeuw gegrift.

‘Terzelfder tijd dat die vermaarde christen-balling in de woestenijen van Ame- rika dwaalde, schrecf in een afgelegen hoek van Rusland, een ander over- wonnene, dat prachtige boek der christelijke wijsbegeerte des soireés de saint Petersbourg*) en hij betitelde, stoutmoedig tot in hei hari der groote vraag- punten doordringende, zijn laatste boek: de Paus. Zijn dat kenteekens dat de Voorzienigheid hare hand van onze ceuw heeft afgetrokken ?

En is de Kerk zelve niet levendiger, nict magtiger dan ooit uit hare puinen opgerezen? Onder het eorste keizerrijk, toon overal een doodsch stilzwijgen heerschte; toen het woord, minder dan nu op de tribune weérklonk, werd de geest der jeugd toch door de onderrigtingen van Frayssinous over- meesterd.

En denkt ge dat toen het kra

















hitige levenssap was opgedroogd ? Neen; eenige jaren later kon de ziel des katholicks zich yerheugen in het woord van pater Ravignan, van pater Lacordaire! Groot was de XVII¢ eeuw; de XVIlle dacht geregtigd te zijn te mogen rusten, toen zij een’ Fenelon en een’ Bossnet had yoortgebragt. Dat meende de XIXe niet. De kansel der

1) De Chateaubriand, 2) Joseph de Maistre.





Notre Dame te Parijs was ledig door een al te vroog afsterven. Wij keerden in dien tempel terug, het hart met rouw vervuld, de oogen door tranen overwolkt. O, dic smart was eene ondankbaarheid jegens de Voorzienigheid. De predikstoel der Notre Dame is niet met stomheid geslagen: pater Felix en pater Hyacinthe hebben hem beklommen...

En indien wij nu op een profaner terrein, op dat der nijverheid treden , vinden wi daar meer reden tot klagen? *i Is waar, op dat terrein ontinocten wij menschen, die met eon bedrukt oog die zoo groote uitbreiding der stof- feliike belangen zien en beworen, dat zalks slechts kan plaais hebben ten nadeele der zedelijke belangen. Maar waarom dan toch? Staan stoom en electriciteit dan enkel ten dienste der dwaling en des leugens? Voeren het spoor en de stoom onze missionnarissen en onze predikers niet naar de uiterste punten der wereld? Worden onze priesters, die waardige opvolgers van den H. Franciscus Xaverius, die met gevaar huns evens, het woord van Christus naar die punten des aardbols breagen, waar het nog nooit geklonken had, worden die pries door den stoom nici sneller, niet veiliger oyergevoerd, dan door die zwakke yaartuigen van Wasco de Gama en Christophorus Co- luinbus? De spoorwegen! maar men zou ze de laarzen van zeven mijlen des Christendoms kunnen noemen!

En wanneer onze welbeminde H.Vader, de Vorst yoor wien men de tiaar zou hebben uitgedacht wanneer zij niet yddr hem hestaan had; die zoo edel de driedubbele kroon draagt; — de kroon van het Koningschap, welke men Hem niet, of ten minste niet voor langen tijd en straffeloos zal ont- rooven — de kroon van het koningschap, der heiligheid en die der groot- moedigheid — wanneer de H. Vader het treffende en stoutmocdige denkbeeld heeft doen kennen: in de XIXe eeuw eene Kerkvergadering te beroepen en zeide: ,,Vele monden zijn gesloten, vele stemmen zijn versmacht; ik, ik »Zal de algemeene Kerk doen spreken. Vele gemoederen lijden, geschokt »tloor dezen twijfel; vele zwakheden martelon de harten, Tk, dien men zegt »de vijand der beraadslaging te zijn, ik ga de uitgebreidste, de invest alge- smeene beraadslaging, over de primordiale belangen yan gansch het menseh- dom, openen!” — denkt gij niet, dat dit groote denkbeold eener Kerkver- gadering, eene wonderbare gemakkelijkheid in de snelheid van veryoer en gemeenschap, in de electriciteit zal vinden, die ons heden den zegen des H. Vaders, morgen eene kostbare nieuwstijding voor de Kerk zal aanbrengen ?

Ten gevolge dier stoffelijke middelen, zal het aanstaande Coneilium zoo lang met duren, zoo dikwijls niet onderbroken en wedr hervat worden als dat van Trente; het zal talrijker, vruchtbaarder, algemeener zijn dan alle vroegere Kerkvergaderingen.

En wat, levert de XIX* eeuw op het staatkundig terre? In Pius VII ziet men de geschiedenis van Pius [X; maar te vergeefs zal men bij den corste alle die verdedigers zoeken die men bij den tweede vindt. Ja, onder Pius VII was de Kerk diep bedrukt; zij bukte het hoofd niet — aij bukt het nooit — maar zij sloeg eer de oogen neder en youwde veeleer de handen om te bidden, dan wel dat zij ten strijde toog. Rond Pius VII stonden geen Du- panloup, geen de Merode, geen Montalembert, geen Lamoricitre »¥an wien ik, zegt de diep bewogen redenaar” van wien ik niet spreek, omdat hij twee- maal mijn landgenoot is; omdat ik de cer had bij zijue wieg en bij zijn graf te leven; maar omdat gij allen hem kendet en bemindet, en omdat er onder u zijn die zijnen geest hebben yoorgelicht en tot wie men de onyergelij- kelijke verhevenheid zijuer laatste levensjaren en de verhevenheid zijns Ze 8 moet doen opklimmen....” en vele aanwezigen zochten met de oogen Mer, Dechamps.

Welnu, laat het gevaar opdagen: de yerdedigers staan gereed. Er zal worsteling zijn, en daar waar worsieling is, daar is ook tockomst... Het gevaar ligt niet in hem, dien men generaal Garibaldi noemt: toch is meer een gehoorzaam werkiuig, dan wel cene magt. Het gevaar ligt elders, doch dat teérgevoclige punt wil of kan spreker hier niet aanraken. Men heeft een standbecld aan Machiavelli opgerigt; dat beeld zal vroeg of laat verbrijzeld worden, en men zal er zelis de brokkelingen niet meer van op- rapen

De heer de Falloux wijt de rampen des ti gesclireven; neen! de wecentibe oorzaak daarvan is te vinden, zezt hij ,,in de menschelijke- vrijheid. Doch laat ons deze niet lasteren; want God heeft ze ingesteld. Dat is de onuitputbare bron yan onze verdiensten, van onze straf, van onze belooning.”

En eindigende vond do achtbare redenaar eenige overcoustemming in de zak der Kerk, met de profane fabel van Pygmaleon en Galathea. ,,Het beeld van Gulathea bleef onbewegelijk en hield zijae marmeren oogen gesloten , zo lang het niet naar verdiensien gehuldigd werd. Alle groote zaken zijn als Galathea; om te leven en bezield te worden, vragen zij dat men haar bemin- net Zou, en “t is slechts op die voorwaarde, dat aij uit haren schijnbaren dood- slaap opstaan. Zoeken wij dan niet alleen onze opwekking in den moed , die het gevaar aanneemt ter wille der cer; maar meer inden moed, dic zich in de worsteling werpt om er in te leven, om er in te sterven en eens voor God te verschijnen, zeggende: Ziedaar mijne zaak, ziedaar mijne opoffering!

De heer de Falloux had zijn auditorium getroffen; zijne woorden zullen Giep in het hart gegrift bhijven van allen die aanwezig waren,

Wij herinneren ons eene kleine anekdote, welke de gezegde redenaar, in den loop zijner improyisatie, op eene regt lieve wijze te pas bragt. Laat ons trachten letterlijk de woorden van den oud- minister weder te geven:

»lr strandde een schip op de kusten van Duitschland, niet verre van Dantzig. Hr waren twee kleine Chinezen aan boord; men nam ze op en zond ze naar den Koning van Pruissen. De koning ondervraagt de ti e kinderen met goedheid en zegt:

» — Van welken stand waart gij in uw land?”

» — Wij zijn kinderen van cenen grooten mandarijn en wij vragen ook als zoodanig te worden behandeld.”

»De koning van Pruissen plaatste de twee Chincesjesin een gesticht, nabij Potsdam gelegen en dat men nog heden den reiziger aantoont. Hij gaf hem yoorname meesters, dic hun best deden om hunne leerlingen de eerste ele- menten eener fijne opvoedizg in te planten. Maar dat verveelde de Chi- neesjes al zeer spoedig, en ze vroegen gehoor bij den koning. Bij hem toegelaten, zeiden ij:











is nict aan de vrijheid in onze wetten