Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
Art. 61
— 21 —

De pensioenen worden door de wet gere­geld. [1]

61. (59) De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen.

De reglementen op het beleid der regering aldaar worden door de wet vastgesteld.[2]

  1. Zie, ten aanzen der militaire pensioenen : bij de zeemacht, de wet van 9 Juni 1902, S. 87 (Pensioenwet voor de zeemacht 1902), gewijzigd bij de wetten van 2 Januari 1905, S. 3, 24 Juli 1908, S. 257, 15 Juli 1910, S. 217. 31 October 1912, S. 336 en 16 April 1915, S. 192. De tekst van deze wet, alsmede die der hieronder vermelde Pensioenwet voor de landmacht, zooals die na de daarin aangebrachte wijzigingen luiden, zijn bekend gemaakt bij be­ sluit van 10 Mei 1915, S. 217. Zie ook de wet van 29 Juni 1909, S. 203, houdende bepalingen omtrent de toekenning van pensioen aan de we­ duwen en weezen van militairen en gepensionneerde militairen der zeemacht beneden den rang van officier (Weduwenwet voor de zee­macht 1909). Zie voorts omtrent de pensionneering van officieren, onder-officieren en minderen der Kon. Ned. Marine-Reserve en van hunne weduwen en kinderen de hiervoor genoemde, nader gewijzigde wet van 12 Juli 1895, S. 104 en betreffende die van personeel bij het korps mariniers de wet van 25 Mei 1908, S. 147; bij de landmacht, de wet van 9 Juni 1902, S. 90 (Pensioenwet voor de landmacht 1902), gewijzigd bij de wetten van 6 Juni 1905, S. 177, 24 Juli 1908, S. 257, 31 October 1912, S. 334 en 16 April 1915, S. 191. Zie voor den nader bekend gemaakten tekst het boven­ vermeld besluit van 10 Mei 1915, S. 217. Zie ook de wet van 29 Juni 1909, S. 202, houdende bepalingen omtrent de toekenning van pensioen aan de weduwen en weezen van militairen en gepensionneerde militairen der landmacht beneden den rang van officier (Weduwenwet voor de landmacht 1909). Zie voorts, omtrent de pensionneering»van officieren en minderen van het reserve-personeel der landmacht en van hunne weduwen en kinderen, de hiervoor genoemde, nader gewijzigde wet van 6 Juni 1905, S. 177 (Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905).
  2. Ned.-Indië. Zie de wet van 2 September 1854, S. 129, gewijzigd bij de wetten van 9 April 1870, S. 71, 21 Juli 1870, S. 136, 7 Mei 1878, S. 40, 4 December 1881, S. 182, 19 Mei 1899, S. 121, 29 April 1901, S. 92, 23 Juü 1903, S. 219, 31 December 1906, S. 346 en 347. 14 Juni 1909, S. 177, 29 Juni 1912, S. 203, 5 Maart 1915, S. 128, 8 Mei 1915, S. 215.