Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
Art. 66
— 23 —

de bezoldiging van alle collegien en ambtena­ren, die uit 's Rijks kas worden betaald.

De wet regelt de bezoldiging van den Raad van State, van de Algemeene Rekenkamer en van de regterlijke Magt. (1) [1]

De Koning brengt de bezoldigingen op de be­grooting der Rijksuitgaven.

De pensioenen der ambtenaren worden door de wet geregeld. [2]

64. (62) De Koning heeft het regt van de munt. Hij vermag Zijne beeldtenis op de muntspecien te doen stellen.

65. (63) De Koning verleent adeldom.

Vreemde adeldom kan door geen Neder­lander worden aangenomen.

66. (64) Ridderorden worden door eene wet,

op het voorstel des Konings ingesteld.[3]

  1. Algemeene Rekenkamer. Zie art. 4 van de wet van 5 Oetober 1841. S. 40.

    Rechterlijke Macht. Zie de wet van 5 Juli 1910, S. 181, gewijzigd bij de wet van 17 Juli 1911, S. 214.

  2. De pensioenen der burgerlijke ambtenaren zijn laatstelijk geregeld bij de wet van 9 Mei 1890, S. 78, gewijzigd bij de wetten van 9 April 1897, S. 85, 28 juni 1898, 8. 152, 6 Juni 1900, S. 103. 12 Mei 1902, S. 61, 5 Juni 1905, S. 152, 31 Januari 1908, S. 49. 7 November 1910, S. 314, 21 Juni 1913, S. 303 en S. 304, en 26 Maart 1917, S. 253. (Burgerlijke Pensioenwet.) De tekst is laatstelijk bekend gemaakt bij besluit van 10 Oetober 1913, S. 387. 7ie voorts ook de wet van 30 Maart 1912, S. 134 (Pensioenwet voor zijdelingschen Staatsdienst 1912), met de nadere wet van 19 Juni 1915, S. 278.

    Voor het pensioen van weduwen en weezen van burgerlijke ambtenaren zie men de wet van 9 Mei 1890, S. 79, gewijzigd bij de wetten van 30 September 1893, S. 145, 29 Juni 1899, S. 149, 5 Juni 1905, S. 153 en S. 156, 11 Fe­ bruari 1911, S. 62, 17 Maart 1913, S. 89 en 30 December 1914, S. 635 (Weduwenwet voor de ambtenaren 1890), voor het pensioen der weduwen en weezen van onderwijzers de wet van 5 Juni 1905, S. 153, gewijzigd bij de wetten van 17 Maart 1913, S. 89 en 20 Juni 1913, S. 299 (Weduwenwet voor de onderwijzers 1905), en voor het pensioen van de weduwen en weezen van vóór 1 Januari 1906 overleden, gepensionneerde of op wachtgeld gestelde onder­ wijzers de wet van 23 Mei 1917, S. 426.

  3. Militaire Willemsorde. Zie de wet van 30 April 1815, S. 33, gewijzigd bij die van 22 April 1864, S. 33 en 15 April 1886, S. 64.

    Orde van den Ned. Leeuw. Zie de wet van