Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
Art. 74
— 26 —

De Raad van State, het koninklijk gezag waarnemende, oefent het regt van ontbinding niet uit.


ZEVENDE AFDEELING.
Van den Raad van State en de Ministeriele Departementen.


74. (71*) Er is een Raad van State, welks zamenstelling en bevoegdheid worden geregeld door de wet. [1]

De Koning is Voorzitter van den Raad en benoemt de leden.

De Prins van Oranje heeft, nadat zijn acht­tiende jaar is vervuld, van regtswege zitting in den Raad.

75. (72*) De Koning brengt ter overweging bij den Raad van State alle voorstellen, door Hem aan de Staten-Generaal te doen of door deze aan Hem gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen van bestuur van het Rijk en van zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen.

Aan het hoofd der uit te vaardigen besluiten wordt melding gemaakt dat de Raad van State deswege gehoord is.

De Koning hoort wijders den Raad van State over alle zaken, waarin hij dat noodig oordeelt.

De Koning alleen besluit en geeft telkens van Zijn genomen besluit kennis aan den Raad van State.

76. De wet kan, aan den Raad van State of aan eene afdeeling van dien Raad de uitspraak over geschillen opdragen.

77. (73) De Koning stelt ministeriele departementen in, benoemt er de hoofden van, en ontslaat die naar welgevallen.

  1. Zie de wet van 21 December 1861, S. 129, gewijzigd bij de wetten van 28 Juni 1881, S. 123, 11 Juli 1884, S. 122, 8 December 1906, S. 296 en 17 Juli 1911, S. 217 en het besluit ter uitvoering dier wet van 4 September 1862, S. 174, gewij­zigd bij de besluiten van 29 Maart 1875, S. 32, 8 December 1877, S. 201, 16 Novomber 1881, S. 177, 13 October 1905, S. 2S9, 28 Maart 1907, S. 78, en 2 December 1912, S. 362.

    De wet, met het besluit ter uitvoering, is, zooals een en ander is gewijzigd, onder de bijlagen opgenomen.