Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/32

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
Art. 95
— 32 —

uitgenoodigd om te dien einde ter vergadering tegenwoordig te zijn.

95. (90*) Beide Kamers hebben, zoowel ieder afzonderlijk als in vereenigde vergadering, het regt van onderzoek (enquête), te regelen door de wet. [1]

† 96. (91*) Een lid van de StatenGeneraal kan niet te gelijker tijd zijn vice-president of lid van den Raad van State, president, vicepresident of lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij den Hoogen Baad, noch president of lid van de Algemeene Bekenkamer, noch Commissaris des Konings in eene provincie.

De wet regelt voor zooveel noodig de gevolgen van de vereeniging van het lidmaatschap van eene der bei­de Kamers met andere dan de in het eerste lid uitgesloten, uit 's Lands kas bezoldigde ambten.

Krijgslieden in werkelijke dienst het lidmaatschap van eene der beide Kamers aanvaardende, zijn geduren­ de dat lidmaatschap van regtswege op non-activiteit. Ophoudende lid te zijn, keeren zij tot de werke­lijke dienst terug. [2]

97. (92*) De leden der Staten-Generaal zijn niet geregtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.

† 98. (93*) Voorzoover de wet niet anders bepaalt, onderzoekt elke Ka­mer de geloofsbrieven harer nieuw inkomende leden, en beslist de ge­schillen, welke aangaande die ge­loofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen, volgens regels door de wet

te stellen. [3]

  1. Zie de wet van 5 Augustus 1850, S. 45, gewijzigd bij die van 15 April 1886, S. 64 en 31 December 1887, S. 265, onder de bijlagen opgenomen.
  2. De eenige wijziging, welke dit artikel in 1917 heeft ondergaan, is het vervallen van het vierde lid.
  3. Zie de in aant. (2) op art. 81 vermelde Kieswet.