Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/31

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
Art. 94
— 31 —


DERDE AFDEELING.
Van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.


† 90. (78*) Om lid der Eerste Kamer te kunnen zijn, moet men voldoen aan dezelfde vereischten als voor het lidmaatschap der Tweede Kamer zijn gesteld. [1]

91. (86*) De leden der Eerste Kamer worden gekozen voor negen jaren. Art. 86 is op hen van toepassing.

Zij leggen bij het aanvaarden hunner be­ trekking gelijke eeden (beloften en verklaring) af, als voor de leden der Tweede Kamer zijn bepaald, hetzij in handen van den Koning, hetzij in de vergadering der Eerste Kamer in handen van den Voorzitter, daartoe door den Koning gemagtigd.

Zij genieten reis- en verblijfkosten volgens de wet. [2]

Een derde gedeelte treedt om de drie jaren af volgens een daarvan te maken rooster. De uitvallende leden zijn dadelijk herkiesbaar.

92. (87*) De Voorzitter wordt door den Koning uit de leden benoemd voor het tijd­ perk eener zitting.


VIERDE AFDEELING.
Beschikkingen aan beide Kamers gemeen.

93. (80, 88) Niemand kan te gelijk lid der beide Kamers zijn.

Die te gelijk of op meer dan ééne plaats tot lid van de Eerste of van de Tweede Kamer of van beide Kamers is gekozen, verklaart welke dier benoemingen hij aanneemt.

94. (89*) De hoofden der ministeriele depar­ tementen hebben zitting in de beide Kamers.

Zij hebben alleen eene raadgevende stem, ten ware zij tot leden der vergadering mogten benoemd zijn.

Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van den Staat.

Zij kunnen door elke der Kamers worden

  1. Zie aant. (2) op art. 81.
  2. Deze zaak is tot dusver geregeld bij de wet van 4 Mei 1889, S. 46.