Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/30

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
Art. 89
— 30 —
„Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot lid der Staten-Generaal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb.
„Ik zweer (beloof), dat 'k om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk.
„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig !"(„Dat verklaar en beloof ik !")

Deze eeden (beloften en verklaring) worden afgelegd in handen van den Koning of in de vergadering der Tweede Kamer in handen van den Voorzitter, daartoe door den Koning gemagtigd.

88. (84) De Voorzitter wordt door den Koning benoemd voor het tijdperk eener zitting, uit eene door de Kamer aangeboden opgave van drie leden.

† 89. (85*) De leden ontvangen eene schadeloosstelling van f 3000 'sjaars benevens, volgens regels door de wet te stellen, vergoeding voorreiskosten. [1]

De in het vorige lid bedoelde scha­deloosstelling wordt niet genoten door de leden, die het ambt van Mi­nister bekleeden, noch ook door hen, die gedurende eene geheele zitting afwezig bleven.

Aftredende leden ontvangen een pensioen van f 100 'sjaars voor elk jaar, gedurende hetwelk zij, zoo vóór als na de totstandkoming de­ zer bepalingen, lid der Kamer waren, tot een maximum van f 2000. Het pensioen vervalt met den dag, waar­op het afgetreden lid na herkiezing weder in het genot van de in het eer­ste lid bedoelde schadeloosstelling treedt.

  1. Deze aangelegenheid is, onder de werking van het oude art. 89, tot dusver geregeld bij de wet van 4 Mei 1889, S. 46.