Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/37

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
Art. 125
— 37 —

Wanneer de Eerste Kamer het voorstel niet goedkeurt, zoo geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier :

„De Eerste Kamer der Staten-Goneraal hoeft geene genoegzame reden gevonden om op het hiernevens teruggaande voor­stel 's Konings bewilliging te verzoeken."

119. (113) Andere voordragten, dan voor­ stellen van wet, kunnen door elke Kamer af­ zonderlijk aan den Koning worden gedaan.

120. (114) De Koning doet de Staten-Genoraal zoo spoedig mogelijk kennis dragen, of Hij een voorstel van wet, door hen aangeno­ men, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren :

„De Koning bewilligt in het voorstel."

of :

„De Koning houdt het voorstel in overweging."

121. (115*) Alle voorstellen van wet, door de Staten-Generaal aangenomen en door den Koning goedgekeurd, verkrijgen kracht van wet en worden door den Koning afgekon­digd. [1]

De wetten zijn onschendbaar.

122. (118*) De wetten zijn alleen voor het Rijk verbindende, voor zoover daarin niet is uitgedrukt dat zij voor de koloniën en bezit­ tingen in andere werelddeelen verbindend zijn.


ZESDE AFDEELING.
Van de begrooting.

123. (119) Door de wet worden de begroo­tingen van alle uitgaven des Rijks vastgesteld, en de middelen tot dekking aangewezen.

124. (120*) De ontwerpen der algemeene begrootingswetten worden jaarlijks van wege den Koning aan de Tweede Kamer aangebo­den, dadelijk na het openen der gewone zit­ting van de Staten-Generaal, vóór den aanvang van bet jaar, waarvoor de begrootingen moeten dienen.

125. (121) Geen hoofdstuk der begrooting van uitgaven kan meer dan die voor één departement van algemeen bestuur behelzen.

Ieder hoofdstuk wordt in één of meer ont­werpen van wet vervat.

  1. Zie aant. (1) op art. 72.